| |
| |
| |
Werk en groei
Door Hermien van der Heide
Als ik bedenk, hoe ik voor ongeveer vijftien jaar mijn werk op het gebied van de vrije volksontwikkeling begon en deze houding vergelijk met die, waarmee een huidige generatie soortgelijk werk aanvangt, is daarin een grote verandering te bespeuren, een grondige wijziging van veel inzichten, die ook tot het eigen leven doordrong.
Er werd gebroken met een levenshouding, die voorheen en ook nu nog wel ‘idealisme’ heette. (Bijna overbodig te zeggen, dat dit niets te maken heeft met het philosophische begrip van dezelfde naam.) Ons idealisme, dat veel gebrek aan realiteitszin, gemis aan inzicht in de schakeringen der menselijke natuur moest vergoeden, was een romantische beschouwing, waarbij men bewust of onbewust uitging van de veronderstelling, dat de mens in wezen goed was en wel weer tot deze, zijn natuurlijke levensstaat terug te brengen, als zijn levensvoorwaarden maar gunstig genoeg gemaakt werden.
Tot deze gunstige levensvoorwaarden behoorde een aanraking met de cultuurgoederen der mensheid. En aangezien er een grote groep mensen stond buiten de aanraking met de geestelijke waarden van het leven, bestond de taak van de volksontwikkeling uit bemiddeling van de cultuurgoederen.
Deze idealistische levenshouding is wel verdwenen, sinds de tragiek gezien werd als een element, behorend bij het leven, als licht bij duisternis. En ook het optimisme, waarin we meenden mee te kunnen helpen om mensen goed en gelukkig te maken. De tijd deed menig voetstuk vermolmen, net zo lang, tot we in deze verdwaasde wereld als een van de vele verloren stervelingen trachten mee te zoeken naar richtlijnen, naar houvast, materieel en geestelijk.
Maar, al is de wijze waarop gewerkt wordt anders, 't verlangen, om mee te helpen aan opbouw, om onnodig leed uit de wereld te helpen wegruimen, is nog ongeschonden.
| |
| |
Op het gebied van de volksontwikkeling vonden in deze jaren belangrijke verschuivingen plaats.
In haar aanvang was ze geweest een taak van de ene klasse voor de andere. Maar dan komt de tijd, waarin ‘de andere’ klasse ontwaakt. Tot nu toe onzichtbare krachten kristalliseren zich, geven een nieuw aspect aan het maatschappelijk leven.
De opkomende speeltuinbeweging, georganiseerd en geleid door de arbeiders, schept vormen van ontwikkeling en ontspanning voor het kind; in de arbeidersjeugdbeweging ontwikkelt zich door de jongeren zelf een nieuw stijlgevoel, zich uitend op verschillende levensgebieden. En ook voor volwassenen worden vanuit de arbeidersbeweging vormen van volksontwikkeling geschapen, die passen bij het milieu van den arbeider. Dat is 't nieuwe, dat men niet meer streeft naar overname, maar zoekt naar zelfstandigheid. Het boek van Hendrik de Man, ‘Psychologie van het Socialisme’ geeft leiding aan deze beweging, waar het de cultuurloosheid van den huidigen arbeider, die zich vergenoegt met een schamel aftreksel van de cultuur der beter gesitueerden, vergelijkt met de ‘cultuur der armoede’ van vorige generaties uit het proletariaat, die weliswaar weinig bezit hadden, maar die waarlijk bezaten, wat hun eigendom was.
De arbeider moet niet klakkeloos overnemen, maar zoeken naar datgene, wat in zijn sfeer van bewusten proletariër past. Ziedaar de inhoud van de Man's roepstem, die bij velen gehoor vond.
En de intellectueel, voorheen vanzelfsprekend de leidinggevende, kon medewerker worden, wanneer hij genoeg begrip had van dit ontwikkelingsproces.
Als leidster van het vacantiehuis ‘De Vonk’, waar allerlei groepen, die cultureel werk beogen, samenkomen, om vacanties, weekeindes, cursussen, enz. door te brengen, vond ik volop gelegenheid het hierboven beschreven proces van nabij te volgen. En ik zag ook, hoe de verschuiving invloed oefende op de werkwijze van die instellingen, welke op het gebied van volksontwikkeling pionierswerk verricht hadden en die door de opkomende stromingen de bedding van hun werk verlegd zagen.
In de volkshuizen, Toynbeeverenigingen, of hoe men deze
| |
| |
instellingen wilde noemen, was eertijds uitsluitend van boven af gewerkt. Deze tijden maakten we ook nog mee op ‘De Vonk’.
Een klein voorval, om die vroegere periode te kenschetsen. Een groep oudere fabrieksmeisjes, een volkshuisclub, met deelneemsters van om en bij de dertig jaar, is met een jong, onervaren, twintigjarig meisjesstudentje in ons vacantiehuis voor een weekeinde. De groep verzet geen stap, als de ‘Juffrouw’ niet zegt, dat dit nu gaat gebeuren. Zegt ze, dat de wandeling aanvangt, dan volgen ‘Jansje’ en ‘Grietje’ en de hele schaar min of meer plichtsgetrouw.
Het initiatief gaat van de leidster uit, die a priori als zodanig wordt erkend, omdat ze behoort tot de klasse der beter gesitueerden. Ook al heeft ze geen speciale leidstergaven, alleen maar welwillendheid en vriendelijkheid, toch wordt ze als leidster aanvaard.
In een gesprek over kinderclubs werd aan een der meisjes, die al sinds jaren zelf clubs bezocht en daar een zekere vorming had ontvangen, gevraagd of zij zelf nu niet een groepje jongeren leidde. Grote verbazing harerzijds: ‘Daar zijn toch de juffrouws voor.’ Deze beide herinneringen dateren van voor tien jaar.
Hoe zuiver, fris en weldadig was daartegenover het werk van de jeugdbeweging, waarin radicaal werd gebroken met vooropgezette verschillen en waarbij geen gezag gold, uit andere motieven dan die van persoonlijke geschiktheid.
Intussen: de meest levenskrachtige volkshuizen verzetten ook de bakens en zochten samenwerking met hen, die vroeger alleen voorwerp van hun zorg geweest waren. Hoe langer hoe meer trachtte men de jeugd actief te maken, zodat de oudere jongens en meisjes medewerker werden in de kinderclubs. En daarmee was het werk der volksontwikkeling een stap verder gekomen.
Ook in andere opzichten kwamen veranderingen.
Aanvankelijk bestond de volksontwikkeling voor volwassenen in overdracht van de wetenschap in gepopulariseerde vorm. De University Extension Movement in Engeland, in het midden van de 18e eeuw geboren, kind van de ‘Aufklärung’, bracht gepopulariseerde kennis van de universiteiten aan het volk. Men geloofde aan de zedelijke vorming door vermeerde- | |
| |
ring van kennis. Men achtte het de plicht van hen, die konden drinken aan de bronnen van de kennis, andere dorstigen te laven. Dat men met het pasklaar maken der wetenschap voor de eenvoudige geesten de essentie aan deze dorstigen onthield, daar het zoeken - het veroveren, om stapje voor stapje verder te schrijden, de waarde vormt, kon pas later worden gezien.
Ondanks critiek, die we nu geven, is het echter een feit, dat er een groep mensen was, die de dorstige ziel laafde met deze feitelijke kennis, die we nu stenen voor brood zouden noemen.
Intussen bleef deze methode in de ontwikkeling voor volwassenen lang gehandhaafd en we kunnen zeggen, dat pas in onze tijd veel populair-wetenschappelijke lezingen plaatsmaakten voor andere vormen, studiekringen, cursussen waarin zoveel mogelijk zelfwerkzaamheid wordt toegepast, eenvoudige systematische opbouw van de kennis der lagere school. Albert Mansbridge, de bekwame leider der ‘Workers Education Association’ in Engeland, gaf ook ten onzent een stoot in deze richting.
Bij het volgend stadium zocht men ernstig naar de vormen, die niet opgelegd waren en niet een schamel aftreksel uit een bezit, dat, doordat 't resultaat is van een langdurige opvoeding, toch niet door een ander in korte tijd kon worden overgenomen. Men zocht methoden, waarin naast het verstand ook het gevoel werd ontwikkeld, vormen, waarin de ‘leek’ actief kon zijn, zonder daarbij in dilettantisme te vervallen. In plaats van het dilettantentoneel kwam het lekenspel. Volkszang, dans en muziek deden hun intrede bij het ontwikkelingswerk.
Aan den leider worden nieuwe eisen gesteld. De tijd, waarin hij op een platform kon staan oreren, is verleden geworden. Hij moet uit zijn huid kunnen kruipen, in die van zijn medemensen en zo het leven herbeginnen.
Dan komen de zwarte jaren, die eerst oorlog en dan werkloosheid brengen.
't Dringt door tot het bewustzijn, hoe de mensheid omgaat met de producten der wetenschap. De wetenschap schrijdt verder, de techniek, gestimuleerd door de oorlog, maakt verovering op verovering.
En de mensheid blijft achterstaan, verward en hopeloos,
| |
| |
prooi van de resultaten dier wetenschap, die eens de verwachting wekte, haar verlosser te zullen zijn.
Geen wonder, dat dit alles, meer nog dan wat daaraan voorafgaat, vragen doet opkomen naar de eigen plaats - naar de plaats van den intellectueel in de samenleving, den intellectueel die de leidende posities bekleedt - vragen naar de betekenis van eigen werk - en dat van anderen. Geen wonder, dat steeds sterker en onontkoombaar de waarheid gezien wordt, dat de intellectueel uit zijn isolement moet treden en directe en levende verbinding met alle schakeringen van het leven dient te hebben.
De wetenschappelijke mens kan niet gebonden worden. In zijn scheppend werk is hij eenzaam en geïsoleerd van zijn medemensen. Daarin ligt zijn kracht. Maar zijn ontdekkingen, de uitkomsten van zijn onderzoek dienen gebruikt te worden, waarvoor ze zijn bedoeld: tot dienst aan den mens.
Zo doet de hardvochtige tijd opnieuw bewust worden, dat de plaats van den intellectueel veel meer dan tot nu toe een dienende moet zijn.
Er is meer wat geleidelijk in het bewustzijn treedt.
Vragen duiken op naar de zin van het werk op het gebied van volksontwikkeling. Twijfel rijst ten aanzien van wat aanvankelijk zo eenvoudig leek: aan een hongerende schare voedsel geven, of voedsel bemiddelen. Het onontwikkelde laten ontkiemen, groeikracht bevorderen, ontwikkeling stimuleren.
De twijfel komt. Eerst misschien op een avond, als je een lezing op touw zette en trachtte de mensen er voor te krijgen. Dan doe je huisbezoek en je komt binnen in een gaaf, goed arbeidersgezin, een gezin waar rust is en harmonie en dat met zoveel recht heet: kern der samenleving.
De vrouw stopt kousen, de man leest de krant. In een hoekje van de kamer knutselen de kinderen, af en toe geholpen door vader.
En daar kom je binnen met je boodschap over je lezing. Je zit in de warme, gezellige huiskamer en ondergaat de vanzelfsprekende saamhorigheid van dit verband. En opeens kun je niet meer spreken over je lezing, omdat je hier iets positiefs weet en twijfel rijst, of datgene, wat je organiseerde wel zoveel waard is, dat je dit moet verbreken. En je bent blij dat je
| |
| |
ook nog een andere boodschap hebt, waardoor je komst gemotiveerd lijkt.
Dergelijke dingen gebeuren vaker. Je ziet alom heilige grond, die je niet kunt betreden. De tijd komt, dat in het platteland veel krachten gaan ontwaken. Datgene, wat in arbeiders-, in jeugd-, in vrouwenbeweging in de steden geschiedde, breekt nu ook door in die streken, die een tijdlang vrij onbewogen leken te staan in hun eigen levenssfeer. Deze rust was schijn. Want ook daar groeiden krachten en er waren alleen maar wat langer voorbereidingen nodig en de wekkende macht van omstandigheden om ze te doen opbloeien. Er komt een drang naar ontwikkeling. Er worden bonden en verenigingen opgericht, die de plattelandsbevolking helpen bij hun verdere ontplooiing, zodat de plattelanders betere boeren en boerinnen worden, die hun vak kennen, die, wat beschavingspeil betreft, niet achterstaan bij de stedelingen.
Je wordt gevraagd te helpen bij dit ontwikkelingswerk, en je doet dit met vreugde en liefde, omdat het altijd heerlijk is te staan daar, waar nieuw leven wordt geboren.
Maar - soms, als je werk je brengt in de eenzame hoeven, waar het ganse gezin in bijna vrome saamhorigheid opgaat in de gezamenlijke arbeid, die zo veeleisend is, dat ze den mens geheel opslorpt - als je ziet, hoe dat gezin een volkomen eenheid is in de vervulling van de levensopgave, komt de twijfel weer. Dan denk je: wat kan ontwikkelingswerk brengen, dat meer is dan deze gezamenlijke arbeid. Ontwikkeling zal losmaken, individuele behoeften scheppen, kloven maken tussen de generaties.
De meisjes die zich ontwikkelden, zullen weg willen, zelfstandige betrekkingen zoeken, de jongens gaan breken met de tradities van vele voorgeslachten en ze zullen worstelen om zich van de familie los te maken.
En wat komt dan voor het goede oude in de plaats? Van de gebonden saamhorigheid, de gezamenlijke plichtsbereidheid?
Je begrijpt de figuur van Zigeunerrosa zo goed, die Hindus beschrijft in zijn boek ‘De Ontredderde Wereld’, Rosa, die tot levenstaak heeft, de zigeuners te ontwikkelen en te beschaven. En die, als ze op een avond het woeste, kleurrijke, ongebreidelde leven gadeslaat van dit krachtige volk - dat
| |
| |
in wilde dans en hartstochtelijke zang om het kampvuur feest viert - als ze het vanzelfsprekend geluk ziet in deze gloedvolle nachtelijke festijnen, twijfelt. Wat gaat zij vernietigen en wat kan zij geven? Per slot wint de gedachte, dat ze werkt voor een groot algemeen belang, het van de twijfel en ze zet haar werk voort.
In de doelstelling van verschillende inrichtingen van volksontwikkeling staat het zo simplistisch: bevorderen van levensgeluk. Maar dit blijft niet zo eenvoudig. Wat weet je in wezen af van het levensgeluk van anderen? Hoe kun je dit nu bewust bevorderen?
Al weer krijgt het werk grenzen.
Maar binnen deze grenzen blijft nog veel mogelijkheid.
Ontwikkeling is dan niet meer iets, dat van buiten af aangebracht kan worden, het is een dynamische kracht - een organisch proces - aanwezig in elk individu, hem drijvend naar individuatie, differentiatie, nieuwe verbinding. Die drang is niet bij elk individu in dezelfde mate aanwezig, maar telkens weer zijn er individuen of groepen, die zich losmaken uit een onbewuste, natuurlijke levensstaat, om hun plaats in het cultuurleven in te nemen. En bij dit proces is hulp nodig. Deze hulp zouden we het werk van volksontwikkeling kunnen noemen. Soms zal dit voeren tot verhoging van levensgeluk, soms ook tot smart, omdat het meerdere weten, groter bewustzijn, het leed vergroot.
Bij dit werk is een eerste taak: voedsel geven aan de individu. Er was veel achterstand in te halen. Op allerlei levensgebieden. De natuur was voor kort voor de meeste stadsbewoners een boek met zeven zegelen.
Ongeveer 12 jaar geleden kregen we op ‘De Vonk’ een groep meisjes uit Leiden, tussen 20 en 30 jaar, die nog nooit de zee hadden gezien, terwijl ze er 7 K.M. vandaan woonden. Nooit vergeet ik, hoe ze bij het zien van de machtige golven, schreeuwend en gillend terugliepen tot achter de duinen, om zich te verschansen tegen deze geweldige macht. Rijkdom van leven in de natuur, de schoonheid van een volkslied, de scheppingsvreugde van een mooi en zinvol handwerk, de bestudering van boeken, die de kennis vergroten en de geest verrijken. Al deze elementen zijn onmisbaar in het werk van volksontwikkeling.
| |
| |
Evenwel het doel is met deze individuele levensverrijking niet alleen niet uitgeput, maar niet eens gesteld.
Nooit zal ik een intens gesprek vergeten met een vooraanstaand leider - nu gestorven - op een groot jeugdfeest. Hij had zelf mee opgebouwd aan datgene, wat hij zag - een feest vol stijl en schoonheid, waarbij geen enkel onderdeeltje was verwaarloosd. Alle levensuitingen, de dans, het spel, de zang, de toon in onderling samenzijn, getuigden van een eigen levensstijl, waarin waardevolle tradities opgebouwd waren en zich handhaafden. De leider vergeleek dit feest bij de feestuitingen van een vorige generatie.
Hij constateerde de enorme winst - maar als geboren leider kon hij zich niet tevreden stellen met vreugde over een bereikt resultaat. ‘Wat geeft dit alles wezenlijk? Is het van werkelijk belang, of ze nu nog wat mooier zingen en nog beter en verfijnder hun volksdansen en spreekkoren uitvoeren? Nee - van wezenlijk belang is de vraag: Zijn ze beter geschikt om te dienen in het leven. En hoe staat het daarmee?’
Wanneer het werk van volksontwikkeling niet zal verzanden in onvruchtbaarheid van zelfzuchtige individuen, dan moet met de vergroting van het kunnen ook de uitbreiding van verantwoordelijkheid gepaard gaan.
Zo openbaart het werk met zijn dynamisch karakter telkens weer nieuwe inzichten.
Er is veel gaande in deze tijd, wat het werk bemoeilijkt. Misschien is de allergrootste moeilijkheid wel gelegen in het feit, dat de nood der massa zich elke dag meer doet gelden en dat het werk op het gebied van volksontwikkeling gedaan, zo goed als niet bijdraagt, om die nood te lenigen. Verder is de economische strijd zo fel dat alle werk van culturele opbouw daarbij in discrediet geraakt. En ten derde ligt er een moeilijkheid in een gebrek aan vaste omlijning in 't ontwikkelingswerk, dat zich alom doet gelden, een gebrek, dat te scherper wordt gezien, naarmate landen als Duitsland en Rusland een koers gaven waarbij al het ontwikkelingswerk volledig en direct ingeschakeld is bij de opbouw van het land. We kunnen deze methoden niet aanvaarden, maar zien toch eerst recht hoeveel individueel gepruts, versplintering en onvruchtbare versnippering er bestaat binnen het kader van de volksontwikkeling
| |
| |
in eigen land - en hoeveel werk er wordt gedaan, wat niet uitkomt boven het aardig bezighouden - wat alle perspectief, alle productieve werking voor individu en samenleving mist.
Dit besef werkt verlammend en maakt het werken vaak zwaar, vooral daar uitzicht op verbetering ontbreekt, al ontstaan hier en daar wel nieuwe arbeidsvelden, vooral in het werk van de volkshogeschool.
Intussen: de nood van de tijd dwingt tot nieuwe activiteit. Door de werkloosheid is het ontspanningswerk, ontwikkelingswerk, zijn de werkkampen nieuwe werkgebieden geworden. Lapwerk - zeer zeker. Maar lapwerk, dat broodnodig is, omdat hierdoor de jonge mensen nog prikkels krijgen, omdat ze geestelijk wakker blijven, omdat ze daardoor het gevoel hebben niet geheel aan hun rampzalig lot te zijn overgeleverd. Vaak kon ik ervaren, hoe veel dit lapwerk nog kan betekenen. Nooit zal ik vergeten, met wat voor weemoed jonge werklozen zagen, dat hun gebouw, dat dagelijks voor hen open stond, met feestdagen dicht ging. Al kon ik vaak enigszins sceptisch staan tegenover het werk, dat daar geschiedde en dat veel jonge mensen samenbracht, vaak voor eindeloos gekanker - op die dag merkte ik, dat dit huis voor hen toch het houvast in hun leven betekende. Maar - al is het werk nodig en nuttig - al ligt er een onafzienbaar werkgebied, toch is het vaak ontmoedigend, omdat het tegen de achtergrond van permanente werkloosheid een maatschappelijk onvruchtbaar middel blijft.
Persoonlijk worden we in deze tijd ook ontmoedigd door de dreiging in het maatschappelijk leven. Het schrikbeeld van de komende wereldoorlog, die wel een voldongen feit is - tenzij er een wonder gebeurt - werkt verlammend op het initiatief. Het ligt niet voor de hand te gaan zaaien - wanneer zware donderkoppen aan de hemel een dreigende onweersbui aankondigen, die de aarde misschien met stormvlaag en hagelslag zal doen omwoelen.
Daardoor wordt het werk zwaar. Maar het gevoel van de noodzaak van deze arbeid, juist in deze tijd, is een steun. Hoe vaak hoorde ik niet in deze jaren, hoe veel bemoediging er uitging van die instellingen, die trouw en standvastig doorwerken - met open oog voor de realiteit - zonder zich door de ellende van deze tijd te laten beheersen.
| |
| |
Veel kracht is er nodig om onverdroten door te gaan. Waar putten we die kracht uit? Uit een diep gevoel van verbondenheid aan het leven in al zijn schakeringen - ondanks alles. Uit een levensdrang, die gevoed wordt door de aanraking met de goddelijke levenskracht, die nog altijd door velerlei kanalen tot ons kan komen - die ons de onverdrotenheid geeft, het ‘en-toch’, het krachtige, on-redelijke, waartoe we altijd weer kunnen komen, als onze aanraking met de oerbron van het leven intens genoeg is. Als we alom de grenzen van ons kunnen ontwaarden en onze kracht klein en onbelangrijk hebben leren zien, als we werken om het werk zelf, uit liefde voor het werk en niet om de vruchten te willen plukken in een tastbaar resultaat.
Is het niet de grote winst van deze onbarmhartige tijd, dat we gezuiverd worden van veel eerzucht, veel ongemotiveerd zelfvertrouwen, veel ijdelheid? We zijn deemoediger geworden in ons werk en zeggen, dat we niets weten en niets kennen en we leerden geen verwachtingen te koesteren over de dag van morgen, maar te leven in het nu en onze kracht te zoeken in datgene wat in dit ogenblik verwerkelijkt kan worden. Zou ooit een tijd zo tot zuiverheid stimuleren als deze hardvochtige tijd, die alle verwachting uitbrandt? In alle strijd en moeilijkheid is dit de geweldige winst die we kunnen boeken voor ons persoonlijk leven en dus ook voor ons werk.
Het leven weeft een fijn dradennet. Overal liggen deze tere spinsels doorkruist, vervlochten, zodat we vaak niet in staat zijn oorsprong en einde van de draden te volgen.
Al datgene, wat ik neerschreef geldt maar in geringe mate voor het werk, waarop ik me de laatste zes jaren wel in het bijzonder toelegde: ontwikkelingswerk voor meisjes en vrouwen, zowel door eigen georganiseerd werk, in cursussen op ‘De Vonk’, als door hulp aan verschillende organisaties, in de vorm van lessen, cursussen, lezingen, het leiden van kampen, enz. Als doel van dit werk zie ik: de vrouw helpen in het proces van bewustwording, zodat ze de moed heeft zichzelf te zijn en haar typisch vrouwelijke krachten - behalve in het gezin - ook in de maatschappij uit te dragen. En dit niet op mannelijk-agressieve wijze, maar in een vorm, passend bij eigen aard en wezen.
| |
| |
‘In de kentering der tijden geboren’, zong de dichteres en ze beschrijft de moeilijkheden van de vrouw in deze tijd, gedoemd tot dubbelslachtigheid, omdat ze is de vrouw, die te vroeg of te laat komt, - die in zich heeft het oer-oude - dat is van alle tijden en die toch op haar lippen draagt ‘de nieuwe groet’.
In het leven van elke meer bewuste vrouw zullen tegenstellingen komen, die soms het leven beheersen en zwaar van leed maken - en dan weer volheid en rijkdom geven - tegenstellingen tussen zelfontplooiing en zelfverwezenlijking, tussen zelfhandhaving en zelfopoffering. De vrouw gaat niet zo gemakkelijk haar eigen weg als de man, omdat zij altijd meer dan de man gebonden is aan de haar omringende wereld en niet ten koste van de verhoudingen met haar medemensen haar eigen baan kan maken. Deze en meer problemen maken het pad doornig. Groeien met het ontwakend bewustzijn de abstracte vermogens, het besef van rechtvaardigheid, dan zal dit alles vaak in strijd komen, met datgene, wat ze eertijds liefde noemde. Tot ze misschien verdergroeit tot een staat, waarin deze begrippen in hogere eenheid werden opgenomen. Want de woorden van Mevrouw Roland Holst behoeven niet te blijven gelden.
Het bewuste vrouwenleven is nog jong en ongevormd. En er is alom een groei en een ontwaken, niet te stuiten, zelfs niet door de meest felle reactie, omdat hier een natuurlijk proces in werking is. De vrouw wordt rijp; na eeuwen sluimer ontwaakt ze en doet haar intrede in het volle leven. En na de eerste tijd van ‘strijden voor rechten’ - een tijd, waarvan we nu in de vorm van die om het behoud van de rechten, nog een zwakke echo vinden, zijn we toch aangeland in het tijdperk van de rustige opbouw, waarbij de excessen zijn overwonnen.
Er zit iets zeer hoopvols in deze ontwikkeling. En voor ontwikkelingswerk, dat bij deze groei aansluit, zijn de tijden gunstig.
In ander ontwikkelingswerk worden we vaak geremd door de wankele achtergrond van ons maatschappelijk leven. Bij werk onder meisjes is dat anders - immers in vrouwenleven heerst continuïteit. De waarde en kracht van de vrouw liggen voor een belangrijk deel in datgene, wat niet afhankelijk is
| |
| |
van tijdsomstandigheden, maar zich doorzet, door alle tijden heen. Want zelfs in tijden van oorlog en revolutie moeten de kinderen gezoogd en verzorgd worden, is het gezinswerk de eerste levenstaak der vrouw. Dat dit dan gebeurt onder moeilijker omstandigheden verandert niets aan het wezen van dit werk. Omdat het element van continuïteit de grondslag vormt van het leven der vrouw, is ontwikkelingswerk voor vrouwen voor een deel iets, wat buiten invloed van den tijd staat.
Er is een punt van samenhang tussen vrij opvoedend werk onder meisjes en de nood van de tijd, waarin de tijdsomstandigheden het werk eer begunstigen dan omgekeerd. Ik bedoel niet practisch, hoewel het zeker waar is, dat de race naar de universiteit, die het eerste gevolg was van openstellen van dit instituut voor vrouwen, thans plaats maakte voor meer selectieve ontwikkeling, waarbij alleen zij, die werkelijk aanleg hebben deze wetenschappelijke weg bewandelen, terwijl de anderen meer een vorming zoeken, die niet eenzijdig haar intellect vormt, maar die uitgangspunten zoekt in die eenheid van verstand en gevoel, zo typerend voor de vrouwelijke psyche. Tijden zijn gunstig voor die vormen van ontwikkeling, die beogen het meisje voedsel te geven, overeenkomstig haar aard en wezen.
Evenwel, als ik spreek over een begunstiging door tijdsomstandigheden, dan bedoel ik dit naar de ideële kant.
Wanneer we nadenken over het huidig wereldleed, over de nood van den tijd, dan zien we dat veel van de verwarring een oorzaak vindt in een eenzijdige overheersing van die krachten, die we typisch mannelijke krachten zouden kunnen noemen. Strijdlust - expansiezucht - te ver doorgevoerde mechanisatie zijn voor een groot deel producten van de mannelijke geest. Het is een mannelijke geest, die door de wereld woedt. En pas, als deze mannelijke geest voldoende tegenwicht zal krijgen door de geest van dienende liefde, die zich richt op de belangen van de medemensen, zal het aanzien van de wereld anders worden.
De wereld is chaotisch. En het is simplistisch te zeggen, dat de liefde de weg zal kunnen wijzen in deze economische ontreddering. Maar het is niet simplistisch te zeggen, dat er een positieve inzet in deze nodig en mogelijk is. Ik geloof,
| |
| |
dat de vrouw zich meer bewust zal moeten inzetten in het maatschappelijk leven. Maar dan met haar eigen geluid - met de durf en de kracht zichzelf te zijn en haar natuurlijke drang tot koesteren, verzorgen, behouden, zorgen voor het wel en wee van de aan haar toevertrouwde mensen, over te dragen in het grote verband van het maatschappelijk leven.
Het is onmiskenbaar, dat er ontwakend vrouwenleven is. Wie de snelle ontwikkeling van de Boerinnenbonden op het platteland gadeslaat, weet dat in de meest afgelegen hoeken van het land gisting plaats heeft. Er is belangstelling, behoefte het leven meer doelbewust ter hand te nemen. En nu komt het er op aan, hoe deze krachten tot uiting komen.
Zo brengt de nood van de tijd nieuwe aansporing. En daarom staat het werk onder vrouwen en meisjes in crisistijd vastgeworteld, omdat alle opzettelijkheid hieraan ontbreekt. Het is werk, dat parallel loopt met een ontwikkelingsproces, het volgt het leven en kan het meteen leiden, zoals de tuinman met behulp van zijn mest en spuit en snoeischaar het leven van zijn boom volgt en leidt.
|
|