| |
| |
| |
De professor in en buiten de maatschappij
Door Prof. Dr. H.A. Kramers
Het hangt van zijn vak af, maar in 't algemeen is het voor een professor niet gemakkelijk meer in de tegenwoordige tijd zijn ogen te sluiten voor het feit, dat hij midden in een woelende maatschappij leeft, die hem - eventueel bij monde van de Kouter-redactie - dringende vragen stelt. Die vragen zijn niet dringend omdat er van het antwoord zoveel afhangt, maar omdat 's professors milieu heden ten dage niet nalaat de sociale zijde van zijn persoonlijkheid tot bewustwording wakker te prikkelen. Reeds zijn taak als voorlichter en op-weg-helper der jeugdige scharen geeft daar alle aanleiding toe. Daarbij komt echter nog, dat in verreweg de meeste takken van wetenschap, die aan de Universiteit hare vertegenwoordigers vinden, de banden die de wetenschap aan het praktische, maatschappelijke leven binden zich thans zo sterk aan hare beoefenaars opdringen. Met Kruyt denk ik bij die banden enerzijds aan de maatschappelijke en culturele traditie, die de bodem vormt, waaruit zelfs de meest subtiele en aarde-vergetene wetenschap is opgebloeid, anderzijds aan de vruchten welke die bodem van de bloem der wetenschap ontvangt, vaak ongevraagd maar heden ten dage ook zo vaak op dringend verlangen.
Een direkte betekenis voor de maatschappij van de taak van den professor aan te geven is derhalve ook niet moeilijk: Toekomstige rechters, artsen, ingenieurs, leraren enz. worden opgekweekt; misschien wat veel, maar dat ware niet te betreuren zo maar de beste de beste kansen hebben. En daarnaast kan de professor zaken van eminent belang voor 't maatschappelijk mechanisme scheppen. Maar kan men daarnaast ook vragen naar iets, wat boven deze uit de aard der zaak beperkte belangrijkheid van 's professors taak uitgaat, naar een algemeen maatschappelijk belang, dat de professor qua talis op zijn wijze beter kan dienen dan een ander? De
| |
| |
idee van algemeen belang is voor de meeste sociaal en religieus (of juist niet religieus) voelende mensen veeleer een ongedefinieerd, zij het ook een zeer brandend punt op het programma; een professor zou het kunnen vergelijken met een van de probleemstellingen uit zijn wetenschap, die het kader van het tot dusver bereikte trachten te verbreken, en die daarom aan de ene kant zo meeslepend en vruchtbaar, aan de andere kant zo onscherp en tastend zijn. Een divinatorische blik wordt verlangd, van wie daadwerkelijk het algemeen belang bewust zal dienen. Maar hoe weinigen kunnen in de toekomst zien, en we bezitten geen criterium dat de ware van de valse profeten scheidt. Zelfs het poneren van een onderscheid tussen waarheid en valsheid is in dezen een gebrekkige, extrapolerende constructie, die haar zin ontleent aan een morele visie op het mensdom, welker normatieve kracht even onweersprekelijk is als ze grillig is en vol tegenspraak in haar uitingen. Maar ik ‘doe toch mee’ aan die constructie van het algemene belang, al moge ik niet de kracht hebben er voor te sterven; en voeg daaraan toe de constructie, dat velen, al schouwen ze niet in de toekomst der mensheid, onbewust, of althans anders en beter dan ze denken, dat algemeen belang dienen.
In de wetenschap ligt een essentie verscholen, waarvan de kracht zich in de loop harer geschiedenis telken male heeft geopenbaard en die mij optimistisch stemt.
Die essentie valt evenmin te analyseren als de geur van een roos. Ze uit zich in de gestadige en steeds vruchtbrengende vernieuwing van de aloude ervaring, dat de dingen anders zijn dan ze schijnen, in de ervaring dat toegewijde studie van en zich verdiepen in de traditie op den duur steeds weer een evolutie, eventueel revolutie ten goede van diezelfde traditie tengevolge heeft gehad. In de wetenschap gaat het daarbij in de eerste plaats om een (r)evolutie van weten en begrijpen, een verandering in het kunnen en handelen is echter vroeg of laat het gevolg. De steeds weer opgedoken nieuwe begrippen-constructies in de wetenschap zullen door de éen als geraffineerde subtiliteit, door de ander als overweldigende kracht of aangrijpende schoonheid, door een derde als een brokje steen der wijzen worden aangevoeld, we kunnen ook meer cultuurphilosophisch spreken van de ontwikkelingsstadia van het
| |
| |
menselijk begripsvermogen, hare verspreiding onder studenten en lezers en toehoorders dient het algemeen belang op onopzichtige wijze.
Wat is dit alles toch ‘academisch’ gedacht! En wat geeft het weinig richtsnoer voor zovele acute vragen van het heden. Lieve lezer, wat verwacht gij anders van een academicus? Wilt gij een antwoord op een concreet probleem de relatie tussen professor en maatschappij betreffend, de gevarieerdheid der antwoorden zal niets te wensen overlaten, tenzij eenstemmigheid op bijkans welk punt dan ook. Ge zoudt wellicht verstandig doen met díe antwoorden te verwerpen, welke met de professorstaak als zodanig weinig uitstaande hebben; een criterium hiervoor ware wellicht nog te vinden. Dan zoudt ge, in uw ijver om te ziften, die antwoorden willen uitschakelen, welke klaarblijkelijk zijn opgekomen uit het zaad van een of andere welbekende maatschappijbeschouwing dat in zijn alomtegenwoordigheid ook op professorale bodem is komen tieren, maar daarom alleen het bijzonder overpeinzen nog niet waard zijn. Gij wilt horen naar den super-professor, wiens ‘ik zeg U’ door autoriteit geschraagd wordt, die op meer berust dan zijn titel. Och, kon ik u in dit artikel een krachtige, zij het ook ietwat schrille, symphonie doen horen, die door mijn in dit opzicht superieure collega's tot uitvoering wordt gebracht!
De mensheid om ons heen en haar maatschappij is iets om bang voor te zijn, om te haten, om te verachten, om te veronachtzamen, om te domineren, om te dienen... ook wel om lief te hebben. Hoe rijpen dergelijke emoties bij den mens tot redelijke gevoelens en opvattingen en inspireren ze hem ten slotte tot kritiseren, adviseren en handelen in en ten aanzien van de maatschappij? Het is duidelijk, dat naast aanleg, geaardheid, opvoeding en maatschappelijk milieu de levenstaak daarbij een grote rol kan spelen. Aan de hand van de ervaringen, opgedaan bij het vervullen van die taak, ontwikkelt zich, ook reeds zonder speciale maatschappelijke studies, een zekere min of meer positieve houding ten aanzien der maatschappij, en bij den professor valt dat verschijnsel ook waar te nemen.
In het feit, dat ook hij gewoonlijk geen maatschappijstudies heeft gemaakt, kan natuurlijk een groot gevaar schuilen, maar we kunnen onze vrees wel laten varen, waar mannen van weten- | |
| |
schap ons toeroepen, dat de maatschappij de vrijheid van ernstig toegewijd objectief onderzoek, op welk gebied van menselijk weten dan ook, niet belemmere, en de materiële bestaansvoorwaarden der onderzoekers bestendige. Dit is een oratio pro domo, zeker, en bovendien is het niet zo eenvoudig de verlangens, die hier aan de maatschappij gesteld worden, nauwkeurig te formuleren en af te grenzen. Het is een verlangen, dat vaak met des te meer hevigheid wordt uitgesproken, naarmate het vak van den pleiter meer zuiver wetenschappelijk, meer abstract, minder direct ‘nuttig’ voor de maatschappij is. En ik beweer - op nuttigheidsgronden zal ik het per se nooit kunnen aantonen - dat het hier, althans in de zuiverste gevallen, niet om een oratio pro domo maar om een oratio pro spiritu gaat, dat er hier - in naïeve veronachtzaming van wat ‘zin’ en ‘doel’ der mensengemeenschap wel zou kunnen zijn, maar toch niet zonder min of meer bewuste dankbaarheid voor wat die gemeenschap tot dusver mogelijk maakte en mogelijk deed schijnen - gepleit wordt voor de roos en haar geur, waarvan we in de aanvang gewag maakten.
Nuchterder gesproken wordt hier voor het recht op vrije ontwikkeling gepleit: Het woord ‘recht’ doet daarbij duidelijk uitkomen, dat het hier om een instantie van de relatie tussen enkeling en gemeenschap gaat, de achtergrond van alle juridische normen: Het woord ‘vrij’ ligt al evenzeer buiten het gebied, waarop een man van wetenschap competent pleegt te zijn, het is sterk juridisch gekleurd, maar bedoelt toch daarnaast een vanzelfsprekend attribuut van ‘ontwikkeling’ te zijn.
Het professorale verlangen, waarover we in het voorgaande uitweidden, behoort tot het positieve in de verhouding van den professor tot de maatschappij. Vaak blijft het daarbij; de wetenschappelijke taak die hij naast, of - vaak en beter - onverbrekelijk vervlochten met zijn opvoedingstaak heeft te vervullen, neemt hem allicht geheel in beslag, onttrekt hem vaak dag en nacht aan die gemeenschap waarin en waardoor hij bestaat. Maar vaak laat zijn sociale bewustzijn hem niet met rust, en zal hij de gemeenschap willen dienen met kritiek en advies, zo hij ze al niet domineren wil. Nu kunnen de gevaren komen, wetenschappelijk gezien, en in elk geval blijft de onenigheid niet uit. Dat een onafgebroken studie van de ge- | |
| |
meenschap zelve, zo vooroordeelsloos als het den mens gegeven is, door experts met roeping en toewijding bedreven, een allereerste eis zou moeten zijn, wordt gewoonlijk wel erkend, maar merkwaardig is hoe zich bij voorbaat toch meningen vastnestelen. Dit is niet zonder meer onverstand; acute problemen, zoals we die thans om ons heen zien, vereisen een onmiddellijke, zij het ook provisorische, oplossing, en kunnen niet wachten op de resultaten dier ideale en vrij zeldzame experts. En dergelijke oplossingen worden steeds op grond van vooroordeel (niet a priori in afkeurende zin bedoeld) gegeven. Is de interpretatie die men aan ‘heil der gemeenschap’, ‘heil van 't vaderland’ en dgl. in praxi pleegt te geven, en die zich uit in zo menige kritiek, handeling of regeringsdaad niet een vooroordeel in bovenvermelde zin? Van de zuiverheid en oprechtheid der emoties, waarin eventueel die interpretaties hun oorsprong nemen, wil ik zeker geen kwaad zeggen. Ik wil er echter zo nodig op wijzen, dat die zuiverheid en oprechtheid geenszins een waarborg vormen voor de doelmatigheid en wijsheid, zuiverheid en oprechtheid (het gevaarlijke woord ‘juistheid’ ontga ik liefst) van de rationele, practische interpretatie
zulker emoties. Onbekwaamheid, streven naar eigen voordeel, macht en eer worden hier op aarde niet altijd gewroken, reeds niet in de wereld der wetenschap, en zeldener nog in de sfeer van het practisch maatschappelijk handelen. En o wee, zo deze ondeugden zich verschuilen achter oratotische, organisatorische, demagogische talenten.
Och, daar ben ik aangeland op een klassiek chapiter; anderen hebben er beter over geschreven dan ik het ooit zou kunnen, en - wat erger is - reeds heel lang geleden. Ik word immers naar opinies over de huidige stand van zaken gevraagd, naar een politieke opvatting, zij het ook in de algemene zin des woords. Opvattingen die buiten mijn professorale competentie liggen heb ik echter reeds te veel ten beste gegeven. De brandende vragen van het heden...: dezelfde edele driften, die deze voor sommige onzer beste medemensen tot het enig belangrijke maken, noden de dienaar der wetenschap ertoe zich in de studeercel op te sluiten, ook al wordt hem toegeroepen, dat zijn mens-zijn in gevaar verkeert. Maar als de deuren en ramen van zijn studeercel nu niet meer sluiten?
|
|