Boekbespreking
Gestalten an der Zeitenwende; Burckhardt, Nietzsche, Kafka. v. H.J. Schoeps. Vortrupp Verlag, Berlin 1936.
In antwoord op de hem toegezonden boekbespreking in ons eerste nr. zond Dr. Schoeps mij dit geschrift toe. Waarvoor hartelijk dank gebracht wordt, want het is een goed, edel boekje. Men zou het onderwerp kunnen formuleeren: de positie van het religieus geloof in het heden. Schr.'s antwoord op de vraag hiernaar is een donkere trilogie. De ondergang van het religieus geloof zooals het eeuwen lang een vanzelfsprekende overtuiging is geweest, Jakob Burckhardt heeft dien zien aankomen maar geenszins tot zijn vreugde. Duister zag hij de toekomst, in welke zijn geestelijk oog ongelooflijk scherp boorde. Voor hem, schoon geenszins Christen in den kerkelijken zin van het woord, was deze onverdraaglijk. Zijn hart wendde zich dan ook van deze af en naar het verleden: het hoofdstuk heeft tot titel: auf den Spuren der verlorenen Zeit. - Wat nu Burckhardt voor-voelde en nauwelijks uitsprak, Nietzsche schreeuwt het van de daken. De ondergang van religieus geloof wordt bij hem de mythische uitspraak, dat God dood is. Deze verkondiging wist Nietzsche zijn noodlot en zij werd het. - Is ze in deze dagen tot op groote hoogte vervuld, zij geldt niet zonder uitzondering. ‘Dennoch leben auch heute noch ungezählte Menschen, die so nicht zu existieren vermögen.’ De gang van zaken in het algemeen brengt hen echter in een tragische positie, zij hebben slechts nog ‘eine mythische Ahnung davon, dass der “ungeheure, schauerliche Schatten” in den Erdhöhlen etwas zu bedeuten hat.’
De lijn, die de drie hoofdstukken verbindt, is zoo volkomen duidelijk. Maar deze zijn niet van gelijke klaarheid. Het eerste stellen wij het hoogst. Burckhardt's machtige persoonlijkheid wordt ons erin indrukwekkend nader gebracht, ondanks of dank zij de schaarschte zijner, sterk sprekende, uitingen. Het zou ondoenlijk zijn Nietzsche op dezelfde wijze in te voeren; het groot tal hier in aanmerking komende woorden, de gecompliceerde problematiek dezer figuur maken het onmogelijk; het kort bestek, waarin hier allerlei vervat moet worden, moet wel eenigszins onbevredigd laten. Toch is duidelijk, dat hier niemand anders dan Nietzsche zou kunnen zijn gekozen. Geldt dit ook voor den derden, den Prager Jood Franz Kafka (1883-1924)? Wij betwijfelen het, al zijn wij ook weer aarzelend het te uiten. Want weinig weten wij van hem en dit blijkt uit het besproken geschrift ontwijfelbaar: hier is een