Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Over de mogelijkheid ener christelijke wijsbegeerte
| |
[pagina 283]
| |
Voor de Christen echter, die de Openbaring heeft, liggen de zaken essentieel anders. Hij zal toegeven, dat er geen speciaal christelijke rede (ratio) bestaat, er bestaat wel een speciaal christelijk geloof. Tussen rede en geloof bestaat, naar zijn mening, evenals tussen filosofie en religie een essentieel verschil, waardoor de beoefening der wijsbegeerte dan ook heidens of christelijk zijn kan zonder dat daardoor het gehalte der redelijke waarheid als zodanig behoeft aangetast te worden. Wie de Openbaring heeft, kan echter in het gebruik der rede en dus in de beoefening der wijsbegeerte niet meer doen alsof hij die Openbaring niet had. Brengt dit voor hem mee, dat hij nu tot taak gekregen heeft, de inhouden, welke de Bijbel zijn gedachteleven biedt, te gaan demonstreren àls rationele waarheden? Neen, dit brengt het juist niet met zich mede, aangezien het essentiële verschil tussen rede en geloof voorop is gesteld. Wel brengt het op zijn minst met zich mede, dat de Christelijke wijsgeer bij aparte tegenstrijdigheden tussen de Openbaring en zijn wijsbegeerte, de fout alleen bij zichzelf kan zoeken; en wel òf in zijn wijsbegeerte òf in zijn opvatting der Openbaring. Ook is het mogelijk, dat de wijsgeer op zijn gebied, onbekommerd om uiteindelijke overeenstemming met het Evangelie, tot zekere rationele waarheden komt, welke in die vorm direkt beantwoorden aan zekere geloofwaarheden der Openbaring. In dat geval zal de christelijke wijsgeer deze overeenstemming expressis verbis constateren. Zeker zullen nooit alle geloofswaarheden op wijsgerig terrein als rationele waarheden voorkomen, daarmee immers zou het geloof tot rede worden, de Openbaring tot een geniale wijsgerige vondst. Dan zou men bovendien het Evangelie moeten ontdoen van talloze van de rijkste en meest essentiële elementen, als b.v. het genade-begrip, de Openbaringen van Johannes, de Opstanding, de Drie-eenheid, enz. enz. Men zou van Erasmus afwijzing ener christelijke filosofie, die tegelijk een aansporing bevat, niets meer begrijpen. Voor hem is de hele christelijke wijsbegeerte gelegen in het herboren-worden, dat immers is de quintessence van Christus' wijsheid. ‘Quid autem aliud est Christi philosophia, quam ipse renascentiam vocat, quam | |
[pagina 284]
| |
instauratio bene conditae vitae?’Ga naar voetnoot1) Ziet Erasmus niet scherp de mogelijkheden ener christelijke wijsbegeerte, hij ziet scherp, waar haar laatste waarheden en uiterste toetsing ligt. Deze is ook bij hem: de Heilige Geest, waarin de mens herboren wordt. Meer dan hij zelf weten wil, is hij hiermede in overeenstemming met essentiële trekken der scholastieke wijsbegeerte. De filosofische tradities der katholieke kerk zullen - zover ik zien kan - het thans eens kunnen zijn over de mogelijkheid ener christelijke wijsbegeerte. De controversen tussen de scotistische en de thomistische traditie in den grove genomen verdeeld over Franciscanen enerzijds, Dominicanen en Jezuieten anderzijds, zijn op dit punt overwonnen. Een christelijk-protestante traditie in gelijken zin bestaat niet, een wijsgerige conceptie als het thomisme vinden wij op protestant gebied niet. Dat brengt ons tot een laatste essentieel verschil tussen den wijsgeer, die de Openbaring heeft en dien, welke de Openbaring niet heeft. Het is zeker niet de enige mogelijkheid voor den christelijken wijsgeer, ‘autonoom’ de wijsbegeerte te bedrijven en uiteindelijk de verbanden en overeenstemming te constateren en bloot te leggen. Het is zelfs stellig niet zijn typisch-essentiële houding. Het essentiële verschil tussen geloof en rede, openbaringsfeit en redelijke waarheid, godsdienst en wijsbegeerte erkennend, opent zich voor den christelijken wijsgeer een nieuwe mogelijkheid. Voor hem is het immers buiten alle twijfel gesteld, dat de hoogste kennis, waartoe de mens ooit komen kan, de Godskennis is. Het is wel zéér zeker, dat daartoe de menselijke rede alleen en op zichzelf ontoereikend is. Als deze Godskennis zijn laatste doel is, is hij van den aanvang af principieel gebonden. Het is niet zo, dat hij eerst eens enige tijd filosofeert zonder de mogelijkheid ener kennis Gods te voorzien of open te houden en dan, op een zeker moment, een μετάβασις εἰς ἄλλο γένοςGa naar voetnoot2) voltrekt. Neen, van den aanvang af is hem het uiteindelijk | |
[pagina 285]
| |
doel bekend. Het is hem niet slechts bekend als het doel van de kennis, maar tevens als doel van de mens. Principieel is de christelijke wijsgeer dus hieraan gebonden. Het zou immers zinneloos zijn te filosoferen op een wijze, die de zin van het menselijk leven a priori negeerde. Deze zin echter is de menselijke, de rationele kennis, niet bij machte af te leiden uit wat dan ook. Deze zin is haar gegeven en wel in het Evangelie. Hierin stemmen Duns Scotus en Thomas overeenGa naar voetnoot1), hier moeten ook de protestante wijsgeren het mee eens zijn, want hier ligt een christelijke waarheid. Hier is de christelijke wijsgeer gebonden, maar hier ligt ook zijn mogelijkheid - en dus: zijn vrijheid - tot het ontwikkelen ener wijsbegeerte, die waarlijk christelijk heten mag. |
|