Boekbespreking
Een Chineesch Testament, verteld door Den Sji-choea, opgeteekend door S. Tretjakov (vertaling van S. van Praag), z.j. (‘Servire’, den Haag.)
Een Chineesch student wordt in Peking bevriend met zijn Russischen leermeester en vertelt hem zijn leven. De boekstaving daarvan vormt het verhaal, waarvan de Russische titel eigenlijk luidt: De jeugd van Den Sji-choea. Een heftig bewogen jeugd van den zoon van een revolutionnair strijder uit China's eerste revolutie van 1911, vriend van Soen Yat-sen, beurtelings in posities van macht en aanzien of voortvluchtig en zich verschuilend op het platteland onder een valschen naam, al naar het tij der revolutie ebt of vloeit. De jongen zelf, stamhouder van zijn vader, wordt een tijdlang nagezeten door de. speurhonden van den wraakgierigen gouverneur der provincie en neemt de wijk in een Boeddhistisch klooster als leerling-monnik. Zoo wordt hij al vroeg gedreven in een houding van verzet tegen de overheid wier wreedheid en veilheid hij voor oogen ziet. Zoodra dan, in 1919, de studentenbeweging uitbreekt, wordt hij in zijn provincie Sze-tsjw'an één der ijverigste belhamels met den mond vol halfbegrepen leuzen. Zijn vader, werkend voor het ‘heil’ van zijn land, kijkt dwars over zijn zoon heen aan wien hij zich niets gelegen laat liggen; zoo wordt de jongen in een ouderwetsch, van boven af bedisseld, huwelijk gedwongen waarvan hij walgt. Eindelijk gelukt het hem naar Peking te gaan voor verdere studie. Daar wordt hij een bewonderaar van de Russen.
De feiten, in dit boek verhaald, dragen het kenmerk van authenticiteit; de retouches die de Russische auteur heeft aangebracht, betreffen wel hoofdzakelijk den vorm van het verhaal. Tretjakov heeft zijn werk met veel talent gedaan; de sfeer van het boek is echt Chineesch gebleven. Als bijdrage tot het begrijpen der psychologie van den Chineeschen revolutionnairen student is dit verhaal belangrijk.
De vertaling is goed geslaagd, voor zoover het de weergave in deugdelijk Hollandsch betreft. Zeer jammer is het, dat de vertaler zich niet op de hoogte heeft gesteld van de wijze, waarop de Russische transcriptie van Chineesche namen in het Hollandsch behoort te worden weergegeven. Zij zijn nu bijkans onherkenbaar. Eveneens heeft het gebrek aan zaakkennis van het Chineesche leven hem vaak uitdrukkingen verkeerd doen begrijpen. Chineesche geleerden deden niet in ‘kooien’ examen, maar in ‘cellen’, en zij namen daarin geen ‘doezelaar’ mede, maar ‘Oost-Indische inkt’ (p. 14); ‘dajanen’ is niet de naam van een Chineesch muntstuk (p. 356 en elders), maar het woord, dat in de Russische schrijfwijze wordt bedoeld, ta-yang, is een omschrijving voor een Mex. dollar.
Zoo zou er meer te noemen zijn. Desondanks is het boek zeer leesbaar en lezenswaard.
J.J.L.D.