Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
ActueelHet einde van het Abessynisch treurspel: men kan gerust van een einde spreken, al zal zeker nog geruimen tijd nage-guerilla'd worden, in Abessynië met de wapenen en in Geneve en elders met mondelinge en schriftelijke discussies om het einde ‘legaal’ te maken, maar dat dit in feite iets veranderen zal, gelooft wel niemand meer buiten Engeland, waar het nu eenmaal een nationaal zwak is, dat de verliezer de laatste is die gelooft verloren te hebben en waar men nu nog blijft bazelen over de ‘doeltreffendheid’ der sancties (het woord is werkelijk gebruikt), wat als grap... tè kwaad is. Het einde van het Abessynisch treurspel nu is, dat wel overtuigend bleek, dat het Genève-sche instituut onmachtig is bevonden in een geval als het onderhavige iets van beteekenis te doen en dat het een misleidende en gevaarlijke zaak mag heeten, als de schijn van het tegendeel gehandhaafd wordt. Dit te constateeren is even gemakkelijk als op grond hiervan conclusies trekken moeielijk is. Vragen rijzen hier, die met zeer vele theologische dit gemeen hebben, dat het licht is te getuigen, zwaar verantwoord te spreken. Omvat de strekking naar verredelijking in het zijnde ook de onderlinge betrekkingen der volken? Potentieel, zeer zeker; in de Idee is alles gegrond en al het in haar gegronde wil haar terugvinden, de Eenheid, ondanks alles. Maar ook actueel? Ook reeds in deze phase der menschheid? En met welke concrete middelen? Het is echter niet noodig hier veel te weten - in allerlei gestemdheid kan men erkennen dat dit weinig is, zeer weinig - om van Genève hier niets meer te verwachten. In deze groote zaken althans. Wat het in andere verrichten kan, valt buiten deze beschouwing. Het gold hier een proef, die beslissend was, wat van het Oostaziatisch en het Zuidamerikaansche conflict niet gold. In de eerste plaats was hier, gelijk dan ook geschied is, de aanvaller aan te wijzen met een evidentie, welke bij uitzondering 100% was of gelooft men hierin niet, althans dit absolute eindpunt naderde. En dan, als men tijdig gewild had, waren de te nemen maatregelen van simplistische duidelijkheid: sluiting van het Suez-kanaal en toegevoegde sancties, die zon- | |
[pagina 237]
| |
der ironie doeltreffend mochten heeten. Het is zeer waarschijnlijk, dat, wanneer dit tijdig geschied was - iets gansch anders dan wanneer men het nú nog zou doen - geen druppel bloed zou vergoten zijn; voor een conflict met ongeveer de halve wereld zou Italië wel teruggedeinsd zijn. En zoo niet, de strijd zou een snel einde hebben gehad en niet zinloos zijn geweest. Het is anders gegaan. En had die onmacht nu maar van meet af vastgestaan. Want ik kan niet instemmen met hen die de uitgeoefende sancties blijven goedkeuren, omdat althans iets gedaan werd in de goede richting. Het schoone woord ‘symbolisch’ wordt in de internationale politiek zoo misbruikt, dat het in beter verband onbruikbaar wordt. In zaken als deze zeker heeft men reëel te denken. En dan staat vast, dat weinig doen (al gaat het in de goede richting) soms erger is dan niets doen. Omdat het valsche hoop wekt en ongegrond vertrouwen. Voor mij is het afschuwelijkste hier niet, dat wederom eens ongerechte macht zegepraalde. Dit is zoo oud als de wereld, ‘die Macht an sich ist böse’. Zelfs niet dat deze zegepraal behaald werd met de meest afschuwelijke middelen. Maar dat hier een primitief en veelszins kinderlijk voelend volk bedrogen is. Zóó dogmatisch-antimilitairistisch mag, dunkt mij, geen redelijk mensch zijn, dat hij er een dergelijk primitief volk een grief van maakt, dat het zich verweerde tegen Italiaansche agressie. Zelfs zou dit niet zoo zijn, als het de Italiaansche koloniën overvallen had, vóór de lang aangekondigde Italiaansche oorlogsvoorbereiding haar beslag had gekregen; de Boeren waren in wezen evenmin aanvallers, toen zij aan den aanvang van den Zuidafrikaanschen krijg de Kaapsche grenzen overtrokken. Nu is dit nagelaten. In vertrouwen op Genève. Het blanke ras kan het duur te betalen krijgen. De volkenbondsche bemoeiingen hebben Abessynië niet gebaat maar positief geschaad. Het zou aan verschillende bijzonderheden nog te illustreeren zijn. In een wespennest grijpe men niet of vast. Een Engelsch equivalent van dit gezegde had wel behooren te staan in de zittingzaal van het Britsch kabinet. Er spreken sommigen wederom van het ‘perfide Albion’. Het komt mij voor, dat het zeker in dit geval niet billijk is. De Engelsche politiek laat zich beter verklaren en wel uit een machtsbesef, dat een anachronisme is geworden. Er is een tijd geweest, dat een | |
[pagina 238]
| |
woord uit Londen schier overal de zaak besliste. Men behoefde niet te strijden, dreigen was voldoende. In dit geval: men zond een vloot naar de Middellandsche Zee, al zou die niet vechten. De bekende sterk ontwikkelde secundaire functie van den Brit vergat, dat de tijden veranderd zijn, dat nu die vloot ongeveer de functie had van een vogelverschrikker. De les is hard geweest en zal harder gevoeld worden dan de trots vermag te uiten. Veel scherper dan Engeland - in welke houding althans een element van goeden wil meesprak - is in dit conflict te laken de houding van Frankrijk. Dat het meer dan eenig ander land Frankrijk was, hetwelk Genève voortdurend verlamde, weet iedere courantenlezer, zoodat elk woord tot adstructie van deze stelling overbodig is. Indien de publieke opinie eens zou leeren uit deze geschiedenis - maar bij haar hardleerschheid in deze zaken vreezen wij dat dit wel niet het geval zal zijn - dat ‘Europe's spoilt darling’, ‘achter welks leger de Europeesche beschaving veilig is’, sinds 1918 een even steriele als funeste politiek voert, zou uit dit ellendig gebeuren althans iets gewonnen zijn. Een combinatie van machtsbegeeren en een angstgevoel voor eigen veiligheid dat pathologisch is geworden (de vraag der primariteit is die van kip en ei) is een allernoodlottigste factor in de situatie. En zijn consequentie: een verwikkeld stel bondgenoot- en vriendschappen, met Engeland, met Rusland, met Italië (om van de kleinere grootheden te zwijgen) eveneens. Voor mij is zooals onze lezers weten het antifascisme, zoomin als eenige andere contra-instelling, begin en einde van politieke en andere wijsheid. Maar laten degenen, voor wie het het wel is, zich eens afvragen, of zèlfs in dit opzicht Frankrijk een betrouwbare bondgenoot, laat staan: aanvoerder, is... Men zou daar nu willen, dat na de mislukking van het rechtmatig doch onvoldoend aangewende sanctiemiddel nu sancties zouden worden aangewend tegen Duitschland wegens de bezetting van de Rijn-zone. De wijze waarop die geschied is zal ik niet verdedigen. Het is weer een staaltje van die grove Duitsche politiek, welke dit land zooveel kwaad gedaan heeft. Maar dit beteekent niet, dat niet gehoopt zou mogen worden dat met het uitgebrachte protest van den Volkenbondsraad deze zaak uit is. Aan Frankrijk zou tweeërlei duidelijk moeten gemaakt worden: 1e. dat het verdrag van Versailles dood is. De territoriale regelingen mogen zoo blijven, | |
[pagina 239]
| |
omdat deze factisch gelden en daarom nu eenmaal, althans in deze periode der historie, zonder oorlog niet wijzigbaar schijnen en oorlog voor alles te vermijden is. Maar voor de rest is het verdrag van Versailles dood. Niet formeel maar in feite. Het is door de geschiedenis zelve terzijde gesteld, aan eigen onhoudbaarheid ten gronde gegaan, gevolg dat Frankrijk... tè veel heeft willen hebben en bedillen. Om andere dan territoriale schendingen zal niemand oorlog voeren. Welnu, dan ook geen politieke onrust, die al te licht tot oorlog leiden kan. En 2e, als Frankrijk werkelijk geen onderscheid vermag te zien tusschen de Abessijnsche misdaad en de bezetting door Duitschland van eigen gebied in strijd met een verdrag, vrijwillig aanvaard, in zooverre een regeling in de plaats gesteld van een verdrag dat met de pistool is afgedwongen ooit ‘vrijwillig’ is - dat, zeg ik, als Frankrijk hier werkelijk geen onderscheid vermag te zien, het in de positie verkeert van iemand over wiens zeggen men de schouders ophaalt. In geen geval hebben anderen, behalve ter vervulling van onontkoombare formeele verplichtingen, het hierin te volgen. De wereld verkeert nog evenals in 1918 in de positie, waarin een eenzijdige overwinning van een der tegengestelde machten, ook met niet-militaire middelen, een ongeluk is, waarin alleen remise uitkomst kan geven, omdat deze de mogelijkheid in zich heeft het probleem op hooger plan te vestigen. Laat men dit bedenken: een eenzijdige overwinning van Frankrijk en zijn trawanten in Midden-Ga naar voetnoot1) en zijn grooten vriend in Oost-Europa is een niets minder groote ramp dan een eenzijdige overwinning van Duitschland zoude zijn. Men sticht geen vrede in Europa door knechting, omsingeling of kleineering van een van zijn groote volken. Als alle heeft ook dit volk zijn binnenlandsche aangelegenheden zelf te regelen. En den naar onze begrippen gewenschten gang van zaken dient men niet door van dit land een belegerde vesting te makenGa naar voetnoot2). De eerste stap is hier, dat men ten opzichte van de bezetting der Rijn-zône tot de orde van den dag overgaat.
G.H. van Senden |
|