Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
[Het Kouter, nummer 5 1936]Het probleem van de ‘rechter-’ en de ‘linker’zijde der menschheid
| |
[pagina 194]
| |
met het overigens gevaarlijke woord burgerlijk wel niet precies maar toch bij benadering aangeduid. Hiervan zegt eveneens terecht wederom Tillich: ‘Das Bürgertum hat sich von vornherein seelisch und gesellschaftlich davor gehütet, die Rückverbindung zum Ursprung ganz zu durchschneiden.’ Hier is de geestelijke gesteldheid, die overwegend verstandelijk, nuchter, ‘saeculier’ en in dit alles zeer verre van primitiviteit en mythe is, maar met dit al hierin niet consequent. Tot spot en ergernis der radicalen houdt zij enkele momenten hoog en zelfs heilig, die in dit rationeele schema eigenlijk niet precies schijnen te passen en onder bepaalde omstandigheden dan ook wederom zonder groote moeite worden verloochend als gezin, huwelijk, vaderland, godsdienst. Zij het dan ook, dat haar samenleving zoo geconstrueerd is, dat dit alles daarin toch weer zijn plaats heeft, deze op de wijze van een samenstel nuttige ficties schraagt. Als de radicale kritiek haar scherpen spot inzet, is het gewone verwijt: huichelarij uit materieel belang. Deze rationeel-denkende menschen, zoo is de redeneering, weten heel wel, dat deze heiligenschijn slecht past in hun vernuchterde, ontgoddelijkte wereld. Maar... de schijn is niettemin nuttig voor de instandhouding van deze en daarom laat men dien bestaan (de ironie der historie wil, dat naar extreemlinksche opvatting dit nu juist nog zoo gek niet zou wezen). Deze radicale kritiek gaat intusschen ten eenen male aan het wezen van de zaak voorbij en opereert met een ‘psychologie’, te vergelijken met die, welke ten opzichte van Judas opmerkt: wat praat men van een probleem hier; de dertig zilverlingen, ziedaar alles! Zij moet zoo intusschen wel doen, omdat zij, òf door algeheele vervreemding òf door contrast-houding welke het ter dege aanwezige van dien aard volslagen onbewust doet blijven, het de andere wereld kenmerkende gevoelselement niet meer kàn navoelen en dus ook niet verstaan dat, waar nog maar iets van dat primitief-mythische levend is (misschien wel niet het minst, waar dit weinig is), het teloorgaan daarvan als een onoverkomelijk verlies wordt beschouwd, grooter - ook de ‘burger’ beseft dit althans bij oogenblikken zoo - dan alle uitwendige structuur der samenleving. (Wijder verstaan is de fout van de burgerlijke wereld niet deze, dat zij die bepaalde momenten hoog en heilig houdt, maar dat zij | |
[pagina 195]
| |
dit als iets exceptioneels doet, ze niet verstaat, zooals de primitief en zooals op hooger niveau weer zal moeten geschieden, als exponenten van een als heilig beseft al-leven). Maar hoe dit alles zij, het feit is er met dit al, dat oorlog en na-oorlogstijd een belangrijke verschuiving hebben gebracht ten bate van het radicale. En het kon moeielijk anders: het gematigd-linksche heeft weinig weerstandskracht ten opzichte van het radicale, logisch al dadelijk maar ondanks het gezegde ook psychisch. Het is in het bijzonder zoo bij volgende generaties en in bewogen allerlei loswoelende perioden. De verschuiving naar het radicale moest er komen zoo en zij is gekomen. De sterkste exponenten zijn hier het (geenszins met Amerika te identificeeren) z.g. Americanisme, de verheerlijking van techniek, rationalisatie, welstand, comfort, hygiëne enz. als de eigenlijke waarden van het leven en het sowjetisme (het fascisme, waarover nader gehandeld zal worden, is hier uit eigen aard tweeslachtig). In radicalisme verschillen zij misschien niet zoo veel, al zijn de sowjetistische methoden barbaarscher, de americanistische geraffineerder. Het is een onderscheid als van moordenaar en sluipmoordenaar. En het slachtoffer is in beide gevallen wat voor de menschheid overal en altoos het meest waardevolle is geweest. Overigens is het verschil in radicaliteit er een van opzicht. Het Sowjetisme vervolgt den godsdienst als zijn doodsvijand, het Americanisme laat hem als een onbelangrijke bijkomstigheid voortbestaan, goed genoeg zelfs om bij civilisatie-pogingen hand- en spandiensten te verrichten. Omgekeerd sluit het sowjetistische poneeren van een eisch van sociale gerechtigheid (bij lange na niet een zoo groote factor in die wereld als vaak wordt voorgesteld maar toch een factor) aan bij oudere, abstract moreele tendenties in de linksche wereld, het heeft ook hierin iets negentiende-eeuwsch; het ‘americanisme’, dat veeleer geneigd is te redeneeren, dat gek is wie niet neemt wat hij krijgen kan, vertegenwoordigt hier een schrede verder in den weg der ontgoddelijking, het moet dezen eisch nog als een stuk mythe beschouwen. 3o. De rechtsche werelden. Tegenover de krachtige linksche strooming in het moderne leven dragen deze een uitzonderingskarakter met tragische situatie. Klages, die het | |
[pagina 196]
| |
rechtsche op overigens niet bijzonder gelukkige wijze voorstaat, heeft niet zonder recht gesproken van ‘laatste Mohicanen’. Een en ander is wel duidelijk, wanneer wij letten op de drie wel meest karakteristieke rechtsche factoren in de historie: (Voor)-Indië, Rusland en (van West-Europa uit gezien) Duitschland. Indië is als rechtsch centrum vermoedelijk nog wel in de minst ongunstige positie. Maar men moet met een conclusie toch zeer voorzichtig zijn. Het zou een zeer gedetailleerde studie van dit uitgestrekt en voor een groot deel geestelijk moeielijk toegankelijk gebied vragen, wilde men een verantwoord oordeel uitspreken in de vraag van de sterkte-verhouding der beide tendenties, die der ook hier aanwezige van de verwesterlijking van het Oosten en die, welke hier weerstand biedt. Maar wel is met zekerheid te zeggen, dat hier ook de laatste zich krachtig gelden doet. Tagore en Gandhi verkregen wereldbeteekenis, zonder hun Indische eigenaardigheid in te boeten, zij verkregen die als Indiërs. Symptomatisch is beider Indische kleederdracht, in tegenstelling met groote stukken ver en nabij Oosten, waar de Westersche kleedij als summum van begeerenswaardheid geldt en voorwerp is van aanhoudende zorg der regeeringen. Rusland is sinds 1917 als rechtsch exponent in toenemende mate buiten gevecht gesteld. De uitzondering is hier een ‘onderwereld’, waarvan men voor een aantal jaren maar sinds voorzoover mij bekend niet meer hoordeGa naar voetnoot1) en de emigratie, waarin het oude Rusland voortkwijnt. Met dit laatste woord doe ik niet af aan haren invloed op niet zoo kleine kringen in West- en Midden-Europa, ook aan wondere schoonheid die zij schonk, schoonheid soms als van een stervensure. Want, emigraties missen perspectief. Duitschland was de eeuwen door van rechtschen aard door zijn nabij blijven aan het primitieve. Voor de speciaal hier zich openbarende Germaansche cultuur is kenschetsend de positieve waardeering van het ongevormde. In allerlei komt dit uit: de gedachte van Schicksal; van Moeder Aarde spreekt men als in het oude Rusland; sprookje en folklore zijn er inheemsch; het woud heeft zijn geheimnis. Nog de jaren | |
[pagina 197]
| |
1920-1930 getuigen van dit alles in tal van geschriften op sympathieke wijze. En het spreekt nog zijn woord mede in het nationaalsocialistische Duitschland, dat - gansch anders dan het sowjetisme, dat dit wel is en dat men daarom in zijn geheel moet aanvaarden of verwerpen - allerminst een geestelijke eenheid is. Dit is in het algemeen het fascisme niet; ook tusschen zijn gestalten onderling is groot verschil van nuance. Het Italiaansche heeft weinig rechtsch, wat bij een Romeinsch georiënteerde structuur ook niet te verwachten is, het nationaal-socialisme althans meer. (Een typisch verschil is, dat voor het eerste de staat, voor het tweede het volk centrale gedachte is.) Zoo kon het nationaal-socialisme, al is het volstrekt niet zuiver in deze en volgt het b.v. in zijn sterilisatie-praktijk volslagen linksche en anti-primitieve wegen, - toch zeer veel van dit oorspronkelijk-Duitsche in zich opnemen en... compromitteeren. Het zijn veelal dezelfde dingen, die Sowjet Rusland vernield heeft en die het Duitschland van deze dagen bewaard heeft in compromitteerend verband. Terwijl het hier tendenties geldt, waarvoor het in de moderne wereld toch al moeielijk genoeg is op te komen. Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat een extreem-linksch beroeps-antifascisme iedere dwaasheid en misdaad (als ware het er zelve verre van) en iedere ook de eerlijkste verontwaardiging uitbuit voor zijn doeleinden. Men kan gerust zeggen: de Hemel beware West-Europa voor het beroeps-anti-fascisme, voor het fascisme zal het zich zelf wel bewaren! Ten opzichte van het eerste is het even onbewust als ten opzichte van het tweede bewust. Het precaire van het in onzen zin rechtsche wordt door dezen stand van zaken in hooge mate bevorderd. Wie beteekenis toekent aan dit rechtsche (hetzij in wijder synthetisch verband of ook alleen maar als compensatie van in de moderne wereld veel te overheerschende eenzijdige linkschheid) mag wel vurig wenschen een verheffing daarvan op onmetelijk veel hooger niveau. 4o. Daarnaast kent de wereld haar bemiddelingspogingen, van welke de grootste zeker is het Roomsch-Katholicisme. Zijn structuur is een eigenaardige verbinding van linksche en rechtsche elementen, in dier voege dat met linksche methoden omwallingen worden gebouwd, binnen | |
[pagina 198]
| |
welke het rechtsche gedijen kan. Nuchter, rationeel, zonder eenige inmenging van mythische overwegingen, bouwt het zijn muren op, in kerkpolitiek zoo goed als in systeembouw. Maar, òpdat daarbinnen iets anders veilig wezen kan, iets dat vaak zéér nabij het primitieve blijft, ten opzichte van hetwelk zelfs de ook in Indië zoo bekende typische tolerantie geldt: ‘vrome leeringen, welke de Kerk noch bevestigt noch ontkent’. Er wordt onderscheid gemaakt in onze dagen tusschen politiek en religieus Katholicisme. Terecht van het standpunt van den buitenstaander; ten onrechte echter in zooverre als deze beide in het Katholicisme een onscheidbare eenheid vormen. Hun verbinding toch constitueert eerst het Roomsch Katholicisme, maakt ook eerst mogelijk zijn bemiddelende functie in ons vraagstuk. Een geheel andere vraag is intusschen of de verbinding van linksche en rechtsche momenten zoo op de juiste wijze wordt gevonden. Het is zeker niet moeielijk om in te zien, dat de niet-katholiek hier zacht gezegd sceptisch is. Waarbij komt, dat de tijdgeest op de linksche zijde van het Katholicisme bevorderend, op de rechtsche verzwakkend inwerkt. (Alleen als vlucht is het met de laatste anders.) 5o. Letten wij op dit alles, dan schijnt het perspectief van het rechtsche gering. Er is intusschen nog één andere factor, die mogelijk - waarschijnlijk zou veel te boud gesproken zijn - van beslissende beteekenis zou kunnen worden: de revolte tegen den modernen geestGa naar voetnoot1), die als een dof grommen niet zoo zelden te beluisteren is. Ook bewuster zich uitsprekend. Ik noem Lucka's Urgut der Menschheit (1924) met zijn roep: ‘Wie schaffen wir eine neue Einheit des Lebendigen, wie vermögen wir das grosse ursprüngliche Weltgefühl neu zu erheben, ohne doch in eine überwundene Anschauung zurückzufallen?’ (S. 367). Verder Jaspers' meesterlijke analyse van de bedenkelijke tendenties van het moderne leven, die talloozen onnadenkend, niet weinigen ook met innerlijk verzet medesleuren; in Die geistige Situation der | |
[pagina 199]
| |
Zeit (1932). En Huxley's persiflage Het Soma Paradijs (Ned. vert. 1934), een buitengewoon symptomatisch boekGa naar voetnoot1). Wat willen deze geschriften, ieder op zijn wijze, ons doen verstaan? Dat de wereld, zooals die gaat volgens haar nu sterkste tendenties: rationaliseering, techniseering, saeculariseering, ontgoddelijking (iets geheel anders dan het loslaten van een bepaalde Godsvoorstelling) uitloopt op een technisch misschien volmaakte maar overigens algeheele zinloosheid, leegte, verveling. Dit alles moge nu nog gemaskeerd worden door den in zich zelf niet van zin verlaten en evenmin leegen en vervelenden strijd, waarvan dit het einde zijn zou. Zoolang er strijd is, heeft het toestandsbeeld een geheel ander karakter dan na de overwinning, zoo is steeds de heterogonie der doeleinden. Als echter algemeen zou vaststaan, dat het leven bestaat uit een onderbouw van elementaire, laag-bij-den-grondsche biologische functies en een bovenbouw, welke het in den grond ‘niets anders’ zijnde door een perfecte organisatie zoo goed mogelijk functioneeren laat, zou daarmede tegelijk vaststaan, dat het leven een allerbanaalste geschiedenis is. Bij niet weinigen, vooral van de groote-stad-bewoners is het nu bij voorbaat al niet anders; wel heel anders dan overal en altoos de volken droomden (men leere het woord weer zonder smaling uitspreken). Zou het zoover komen? Het zou dan wel zeer te vreezen zijn, dat in een dergelijke wereld de destructieve neigingen van een psychisch-gedesillusioneerd doch van alle religieuse remmingen ontdaan menschental zich zouden ontwikkelen op een wijze die nu nog vrijwel onvoorstelbaar is; dat in dit geval ten top gevoerde natuurbeheersching zich zou kunnen keeren tegen het aarde-bestaan zelve; en de strijd van destructieve en conserveerende elementen afmetingen zou kunnen aannemen, waarbij al wat wij nu kennen nog maar kinderspel is. Dit alles, zal men zeggen, is wel zeer hypothetisch en fantastisch! Inderdaad. Reeds daarom, omdat, voor het zoover zijn zou, er ook nog de mogelijkheid wezen zou van krachtige tegenovergestelde reacties, rechtsch in het algemeen maar zoo alles behalve zuiver, waarvan wij in het heden ook reeds een | |
[pagina 200]
| |
en ander zien doch dat voor niet geringe overtreffing vatbaar is. De gedachte, dat hiertegen weer linksch verzet zou opkomen en het zoo hard tegen hard zou gaan, kan ook al bezwaarlijk hoopvol stemmen.
De wereldgeschiedenis zal haar loop nemen, hoe dan ook. Redelijke bezinning is hierin slechts een geringe factor. Toch mag zij niet uitblijven. Meer redelijk wenschelijk dan het eenzijdig rechtsche of linksche zou zijn een synthetisch verband, in hetwelk beider waarheidselementen zouden zijn begrepen, al zou dit bij de tradities onzer moderne westersche intellectueelen ongetwijfeld min of meer rechts aandoen. Grondbesef zou hier moeten zijn - wat redelijk ten volle verantwoord is, hoe dwaas het velen ‘verlichten’ moge toeschijnen - dat zin en rede wezenlijk met het zijn zelve gegeven zijn, niet aanvangen met den mensch, de bewuste rede, de cultuur, bepaalde linksche ideologieën; in 1789 (alias I) of 1917. Dit grondbesef geeft tegenover het gegevene een wel niet kritieklooze maar toch naar diepste intentie meer eerbiedvol aanvaardende dan kritische houding. Het overwint een contrast-houding tegenover de minder bewuste perioden der menschheid; houdt zich bewust van waarden, welke in instinct, mythe, zede en traditie gegeven zijn en die abstract verstand, noch abstracte moraal of religie op eenigerlei wijze zouden kunnen vervangen. Het leert verhoogden eerbied voor de tijden, die uitmuntten door wezensverworteldheid, wezensgebondenheid, onopzettelijke uitdrukkingskracht van wezen, gaafheid. Kritiekloos behoeft dit alles allerminst te geschieden. Het niet of nog slechts half overwonnen primitieve komt in botsing met wetenschappelijk oordeel, oekonomische noodwendigheid, ook met hooger ontwikkelde moreele en religieuse bewustheid. Maar alles hangt nu hiervan af, hoe hier de geesteshouding is, hoe het accent gelegd wordt, of serieus naar waarheid en daarmede naar een positieve waardeering gezocht wordt in en van het aanvankelijke onbewust en halfbewust gegevene. Religieus houdt dit in, dat wat eerst in den vorm der mythe is, verheven wordt tot symbool van het Eeuwige. Moreel, dat de eerbiedige gemoedsrelatie tot het leven, van menschen tot dingen toe, zinvoller blijft dan de technisch-rationeele | |
[pagina 201]
| |
‘benuttende’ houding. Techniek is ook zeker in dit verband op te nemen doch slechts als grootheid wier zin is dienen en die daaraan ook haar grens vindt. (De leuze technocratie is absoluut verwerpelijk, in het midden gelaten of hier beter bedoeld wordt dan gezegd.) De levenspraktijk vraagt hier een standvastig willen van zinsgetrouwheid. Een diepe afkeer van het contra-symbolische moet tot tweede natuur worden. Een dergelijke wereld- en levensopvatting zou als de synthese te beschouwen zijn van een these: primitiviteit en half-primitieve rechtschheid en een antithese: de linksche breuk met het primitieve en in de primitiviteit gegevene. Zij zou het geheele probleem op hooger plan brengen. |
|