Het Kouter. Jaargang 1
(1936)– [tijdschrift] Kouter, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
BoekbesprekingDas Schicksal des Menschen in unserer Zeit v. N. BerdiajewGa naar voetnoot1) Vita nova Verlag, Luzern 1935.In dit geschrift heeft Berdjajew in nauwe aansluiting bij zijn boeken ‘Das neue Mittelalter’ en ‘Der Sinn der Geschichte’ geschreven over het zich in dezen tijd (niet al te kort genomen) voltrekkend historisch gebeuren. Zijn stof is dezelfde vrijwel als die van Prof. Huizinga's In de schaduwen van morgen bij gansch andere behandelingswijze, terwijl ook de conclusies, al is er soms ook wel overeenkomst, een geheel ander accent hebben. Het geschrift van niet grooten omvang (100 blz.) is duister en zwaar, zou dit zelfs zijn, als het niet nog bezwaard werd door donkere, naar het ons voorkomt niet steeds verantwoorde, terminologie. B.v. ‘es vollzieht sich ein Gericht - nicht über eine einzelne historische Epoche, sondern über die Geschichte selbst’ (S. 7). Toch heet dit gericht ‘innergeschichtlich’. Wederspreekt het een het ander niet? Tot de geschiedenis behoort toch ook die ‘neue Geistigkeit’, waarheen als mogelijke uitkomst wordt gewezen. Wij kunnen ons wel begrijpen, dat men aarzelt te gelooven in haar mogelijkheid bij zoo ontzaglijk verhinderende factoren; niet dat men twijfelt, indien die mocht opwaken, aan haar historische werking. Vooral waar deze ‘nicht abstrakt bleiben und keine Abwendung von der Welt und dem Menschen bedeuten’ zal (S. 98). Zoover zijn wij intusschen nog niet. Over wat in het heden actueel aanwezig is, is Schr.'s oordeel ongunstig, zoowel waar het betreft liberalisme en democratie, als bolsjewisme en fascisme, al wordt op het laatste de scherpste kritiek geoefend. B. aanvaardt de kritiek der dictatoriale bewegingen op de democratie, maar allerminst deze dictatoriale stroomingen zelve. Welbewust wordt nagelaten ten opzichte van maar een enkele der hier genoemde grootheden eenige opbouwende kritiek te geven. ‘Die Welt wird jetzt von zwei Seiten bedrängt: von der innerlich zersetzten, trügerischen und entarteten Freiheit auf der einen und von der Leugnung der Freiheit, von der weltanschaulichen Diktatur, der geistigen Tyrannei auf der anderen Seite’ (S. 41). De eerste heeft echter wezenlijk haar tijd gehad, communisme en fascisme zijn eerste exponenten van een naderende epoche, met woorden als barbarisme, bestialisme (al heeft dit met de dierenwereld niets gemeen!) enz. doorloopend gekarakteriseerd. Er is in dit alles zeker niet alles omvattende maar toch meer waarheid dan wij eigenlijk gaarne toegeven. Met name juist dunkt ons, dat de negentiende-eeuwsche vrijheidsidealen uit een oogpunt van wereldbeschouwing niet juist gefundeerd waren. Naturalistische en socio- | |
[pagina 192]
| |
logistische theorie vermag dit inderdaad zeer slecht; hoe goede basis ze vormt voor anti-vrijheidlievende constructies blijkt nu wel. In wezen stemmen wij ten volle met B. in, dat ontgoddelijking in haar consequentie ook ontmenschelijking beteekent en dat van het voornamelijk Fransche saeculiere humanisme een lijn loopt naar de anti-humanistische opvattingen. Ook, daarin dat vrijheid een geestelijk, niet een sociaal gefundeerd begrip is (S. 33). Juist lijkt ons daarom ook zijn telkens accentueeren van de ontoereikendheid van het zonder meer sociale en technische: ‘Die soziale Organisation als solche ist niemals fähig, den chaotischen Zerfall der Welt und des Menschen zu überwinden. Die Welt kann sich in ein organisiertes und technisiertes Chaos verwandeln’ (S. 98). Elders spreekt hij van ‘zwangsmässig organisierten Chaos’ (S. 15) en heet het treffend: ‘Nur eine einzige schöpferische Kraft herrscht über dieses Reich der wachsenden Zerstörung: die Technik’ (S. 17). De kritiek op bepaalde hedendaagsche bewegingen lijkt ons met dit al hoogst eenzijdig. Wij zouden die ten opzichte van elk anders aanvatten. Veel meer stemmen wij in met zijn aanwijzing van algemeene tendenties, die in alle deze bewegingen zij het op verschillende wijze en in verschillende mate aanwezig zijn, als massalisme, ‘Vergötzung des Kollektivs’, oekonomisme, technicisme. In dit alles constateert B. nu een gericht, hetwelk allereerst treft de aristocratische cultuur (de vraag, of cultuur niet altijd eenigermate aristocratisch is, wordt nauwelijks besproken) maar dan verder ook bovenal het historisch Christendom. Wat met eenige hoop den strijd tegen de barbariseering kan aanvatten is, gelijk gezegd is, de ‘neue Geistigkeit’, voor hem samenvallende met een vernieuwd Christendom. Tegenover de ontzaglijke zwaarte van de in dit boek geteekende situatie zou men in het laatste hoofdstuk een nog sterker geluid willen hooren. Het zou echter onbillijk zijn daarvan den Schrijver een grief te willen maken. Want dit staat vast: onverschillig of hij in het donkere heden veel licht heeft of weinig, onverschillig of wat hem licht is het ook steeds is voor anderen, wij hebben hier te doen met een man, die den nood der huidige menschheid diep heeft gepeild. Ook waar men niet instemt, is het steeds goed naar hem te luisteren. Een paar citaten mogen deze bespreking besluiten: ‘Der Mensch ist gezwungen, in zwei verschiedenen Lebensordnungen zu leben: im Plane des persönlichen Daseins, das von den überpersönlichen Werten erfüllt ist und dennoch um die Persönlichkeit als den höchsten Wert zentriert, - und im Plane der Welt der Objektivationen, die einen unpersönlichen Charakter hat und der Persönlichkeit gegenüber gleichgültig bleibt.’ ‘Vor dem Antlitz des historischen Fatum werden alle Menschen gleich.’
G.H.v.S. |
|