| |
| |
| |
Uit de geschiedenis van het onderwijs in den Elzas
Door P. van Overzee
‘Zwischen Deutschland und Frankreich’ is de titel van een voortreffelijk boek, dat in 1931 bij Cotta te Stuttgart van de hand van Dr. Fritz Jaffé verscheen over het land tussen Rijn en Vogezen. Treffend is de overeenkomst tussen den Elzas en Vlaanderen; beide randgebieden van Germaanse kultuur, die sterk de invloeden uit Frankrijk hebben ondergaan.
In de middeleeuwen was de Elzas slechts een aardrijkskundig begrip. Kerkelijk viel het in twee bisdommen uiteen, die vrijwel overeenkwamen met de huidige beide Rijndepartementen, welke ressorteerden onder Straatsburg en Bazel. Politiek was het een bonte mengeling van allerlei staatjes. Sundgau, het grootste territorium, lag in het Zuiden en behoorde aan de Duitse tak der Habsburgers. Deze stelden een landvoogd aan, welke in het kleine Ensishem resideerde. Dan volgde het gebied van den bisschop van Straatsburg, die zich te Zabern had gevestigd, sinds in 1262 de stad zijn bisschop had weggejaagd.
Dan komen de tien vrije Rijkssteden: Mülhausen, Kolmar, Münster, Türkheim, Kaysersberg, Schlettstadt, Rosheim, Oberehnheim, Hagenau en Weissenburg, die zich samen tot een Dekapolis hadden verbonden. Straatsburg staat weer geheel apart. Het is een machtige stadsrepubliek geworden met een zeer ingewikkeld regeersysteem. Met Keulen de grootste stad binnen het Rijk en eeuwen lang het brandpunt van het geestelijk leven in Zuidduitsland geweest. In Straatsburg deed de Gotiek haar intrede in Duitsland bij de bouw van het schip van zijn Domkerk (1250-'76). Het was Godfried van Straatsburg, die omstreeks 1180 met zijn Tristan en Isolde de eerste Duitse ridderroman dichtte. Eckhart en Tauler maakten Straatsburg tot middelpunt der Duitse mystiek. En Gutenberg
| |
| |
heeft zich na zijn bekende uitvinding te Mainz binnen Straatsburg gevestigd, zodat deze stad het eerste belangrijke centrum voor inkunabelen-produktie is geworden. Het hoogtepunt van geestelijk leven lag in de eerste helft der 16de eeuw, toen Humanisme en Renaissance een voortreffelijke generatie van grote mannen hebben voortgebracht. Haar stoffelijke bloei had de stad te danken aan de Rijnhandel, welke zij van Bazel tot Keulen eeuwenlang beheerste.
Hogescholen heeft de Elzas in de middeleeuwen nog niet gekend. Men studeerde te Parijs, Keulen of Heidelberg; de Universiteiten van Freiburg im Breisgau en Bazel zijn eerst van 1460. Daar er in den Elzas zeer veel kloosters bestonden - vrijwel alle orden kon men er vinden - vooral de Benediktijnen en Cistercienzers, zullen er ook wel vele kloosterscholen zijn geweest, althans de school der Straatsburger Dominikanen was beroemd. De vermaardste abdij was Murbach, welke de soevereiniteit over een deel van het stroomgebied der Lauch bezat en waarvan de abt rijksvorst was. Zij was algemeen bekend om haar prachtige bibliotheek, die als de rijkst voorziene van het hele land bekend stond.
De bakermat van het Humanisme in den Elzas moeten wij niet in het grote Straatsburg doch in het kleine Schlettstadt zoeken. Daar werd in 1441 een zekere Ludwig Dringenberg tot Rektor van de Latijnse school benoemd. Deze was uit Westfalen geboortig en had in zijn jeugd de Zwolse Fraterschool bezocht en vormde zodoende het verbindingsteken tussen de Nederlandse Moderne Devotie en het latere Elzasser Humanisme. Aan deze school hebben verschillende bekende Humanisten uit den Elzas hun opleiding gehad, bijv. Butzer, Wimpfeling en Beatus Rhenanus, die alle drie ook te Schlettstadt geboren zijn.
De hervormingen, aan het onderwijs aan de Latijnse scholen in de 15de eeuw te Schlettstadt begonnen, werden pas een eeuw later te Straatsburg nagevolgd, toen de aldaar bestaande Latijnse scholen werden verenigd onder het rektoraat van Johannes Sturm in 1538. De nieuwe school was de voorloper van het latere Protestantse gymnasium, dat nog steeds bestaat.
Johannes Sturm werd in 1507 te Sleiden in de Eiffel geboren. Hij bezocht de Latijnse school te Luik en kwam daar
| |
| |
in aanraking met de geleerdheid van de Broeders des Gemenen Levens. Reeds is vermeld, dat ook te Schlettstadt deze invloeden zich hadden laten gelden.
Inderdaad hebben de fraterscholen van Deventer en Zwolle in de 14de en vooral in de 15de eeuw een Europese vermaardheid gehad. Geert Grote, de stichter der Deventer school, wordt door Pater Pachtler S.J. ‘der Patriarch unsres alten Gymnasiums’ genoemd. Zijn intieme vriend Johannes Cele, werd door zijn toedoen rektor te Zwolle. Deze maakte de onbeduidende school in die stad tot een internationaal studiecentrum. Niet alleen de buitengewone gaven als docent van dezen geleerde deed de studenten van heinde en verre toestromen, ook zijn diepgaande reorganisatie van de gehele school liet zelfs na zijn dood haar roem voortduren. Het aantal leerjaren werd van 3 op 8 gebracht; iedere klasse was weer onderverdeeld in ‘decuriën’, waarvan de leiding aan bekwame leerlingen werd toevertrouwd. Om tot een hogere klasse te bevorderen, moest een examen afgelegd worden en het karakter van het onderwijs verschilde weinig van dat der universiteiten. Allereerst straalde de roem van de Zwolse school weer op haar Deventer Moederschool terug en onder het rektoraat van Hegius was deze even belangrijk als die van Cele.
In 1424 werd op verzoek van den magistraat de Latijnse school te 's Hertogenbosch gesticht, welke weldra niet minder dan 1200 studenten telde, geheel ingericht naar het model van Zwolle. Aan het einde der eeuw, in 1496, stichtten enige Bosse broeders de school te Luik op dezelfde plaats, waar thans de Universiteit staat. Op deze school heeft Joh. Sturm zijn vorming genoten; wij zien hieraan duidelijk, hoe in wijde kringen de invloeden van Deventer en Zwolle doordrongen over een belangrijk deel van Europa; Zuidwaarts tot in den Elzas. De leerlingen van dit onderwijs vormden een internationaal gezelschap van geleerden, die zich als één grote familie beschouwden. Namen als Wessel Gansvoort, Rudolf Agricola zijn die van lieden, die door de vorming der fraterscholen tot hun internationale roem van geleerdheid zijn gekomen.
Dat de grootste aller Humanisten, Desiderius Erasmus, die zich in de Straatsburgse kring van Humanisten zo wonderwel thuisvoelde, een Nederlander was, is wel meer dan een
| |
| |
bloot toeval. Want ook hij staat op de bodem van het nieuwe paedagogische systeem, dat aan de boorden van de Gelderse IJsel geboren was.
Als tegenwicht tegen de Bourgondisch-Franse zienswijze van Prof. Huizinga in zijn ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ moet het eens duidelijk gezegd worden, hoe hier geheel buiten Bourgondische invloed om op onze vaderlandse bodem een geestelijke beweging is ontstaan, welke geheel West-Europa heeft beïnvloed en de gronden heeft gelegd voor het Humanisme benoorden de Alpen.
Men heeft in het Straatburgse archief een leerplan van de Zwolse fraterschool gevonden als model voor de inrichting van het Protestants Gymnasium in 1538 aldaar.
Hoewel de Elzas in meerderheid de Moederkerk trouw bleef, - al zijn er verschillende streken aan te wijzen, waar de Reformatie zegevierde - werd Straatsburg het bolwerk van het Zuidduitse Protestantisme. Al spoedig deed zich daar de behoefte gevoelen aan een opleidingsinstituut voor de predikanten. Natuurlijk kon de nieuw gestichte landskerk zich aanvankelijk behelpen met overgelopen priesters en monniken, doch langzamerhand wilde men zelf theologisch geschoolde krachten vormen. Dit zal wel de voornaamste aanleiding geweest zijn tot de stichting van de Akademie in 1567. De bekwame Johannes Sturm werd nu ook door het stadsbestuur met de leiding belast.
Het St. Thomaskapittel, dat na de Kerkhervorming als Protestants kollege was blijven voortbestaan, stelde zijn inkomsten voor deze nieuwe instelling beschikbaar. De hoogleraren werden automatisch kanunnik van St. Thomas en liggen als zodanig in deze kerk begraven. Men moet zich echter niet voorstellen, dat deze Akademie van 1567 een volledige instelling van hoger onderwijs was. Men kan haar gevoegelijk vergelijken met het Athenaeum, dat in 1632 te Amsterdam zijn poorten opende.
Het laatste wat een Habsburgse keizer voor zijn Elzas heeft gedaan, is de verheffing van de Straatsburger Akademie tot een volledige Universiteit in 1621 als beloning voor de neutrale houding der stad in de Boheemse opstand (1618-1620).
Zoals bekend is, heeft de stad zich in 1681 aan de Fransen
| |
| |
moeten overgeven. In het kapitulatie-verdrag bedong men echter nadrukkelijk, dat de aloude staatsinstellingen en de Protestantse Hogeschool zouden blijven gehandhaafd. Dit betekende, dat hier een bolwerk van Duitse kultuur en Protestantse wetenschap ongerept bleven. Te Parijs beschouwde men den Elzas nog als ‘une province effectivement étrangère’ en men dacht voorlopig nog niet aan assimilatie. Anders was het met de godsdienst. In de stad, waar bijna geen Roomsgezinden meer woonden, moest men de Domkerk benevens de kapittelkoren der beide St. Pieterskerken aan de Katholieke Eredienst teruggeven. Met kracht werd de rekatholisatie met Franse regeringssteun aangevat.
In 1580 had de eerste kontra-reformatorische bisschop Johannes van Manderscheid een Jezuïetenkollege te Molsheim opgericht als tegenwicht tegen de Protestantse Akademie te Straatsburg. Reeds enkele jaren na de intocht der Fransen werd deze instelling naar de hoofdstad overgebracht, die nu twee Akademiën naast elkaar herbergde. De Protestantse Akademie handhaafde haar wetenschappelijke roem tot het einde der 18de eeuw. De relaties met de overzijde van de Rijn bleven gehandhaafd. Zelfs in de 19de eeuw kwam het niet zelden voor, dat Straatsburgse studenten een semester te Göttingen gingen studeren. Bekend is, dat ook in 1770 de jonge Goethe te Straatsburg kollege heeft gelopen. Zijn ‘Gedanken und Errinnerungen’ bevatten veel merkwaardigs uit het leven in den Elzas dier dagen. Doordat het oude stadsbestuur in Straatsburg was blijven voortbestaan, kwam in de onderwijstoestand weinig verandering. Het kultuurleven der burgers bleef Duits en de Franse invloeden werkten er zelfs minder diep dan in Noordelijker Rijnstreken, die politiek niet eens tot Frankrijk behoorden. Wel woonden er in deze tijd al tamelijk veel Fransen in Straatsburg en werden daar zelfs wel ‘salons’ geopend, maar het bleef een Franse kolonie in een Duitssprekende stad.
De Franse revolutie maakte een einde aan de uitzonderingspositie van het land en dus tevens aan die van de Universiteit van Straatsburg. Te Parijs wilde men ‘l'Hydra du germanisme’ vernietigen. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.
De Revolutie heeft het gehele Franse volk een struktuur- | |
| |
verandering doen ondergaan, waaraan de Elzas heeft meegedaan. De leiding komt aan de ‘grande bourgeoisie’, die vooral op sociaal-oekonomisch gebied de teugels in handen krijgt. Zowel voor de Zuidelijke Nederlanden als voor den Elzas betekent dat een nieuwe sociale bovenlaag, die in één generatie verfranste, en wel gedurende de periode van 20 jaar, ingenomen door de Revolutie en de militaire diktatuur van Napoleon. In de Rijnprovincie is dit door Pruisen weer ongedaan gemaakt. In de Zuidelijke Nederlanden heeft Koning Willem dit vergeefs geprobeerd door zijn taalbesluiten. Dit mislukte omdat door de opkomst van de Waalse grootindustrie het oekonomisch zwaartepunt naar het Walenland werd verlegd. In den Elzas was er na 1815 niets, wat de verdere verfransing meer in de weg stond. Wenen begeerde zijn oude verafgelegen bezitting niet meer terug en gunde haar Pruisen niet. Wederom woog het dynastieke belang te Wenen zwaarder dan het nationale!
De St. Thomasuniversiteit en de Jezuïeten-akademie hadden natuurlijk geen van beide de Revolutie overleefd, alleen de Protestantse Theologische fakulteit kon men op den duur niet missen. Napoleon heeft later de universiteit weer als franse Hogeschool heropend. Nu was het hoger onderwijs meteen verfranst.
Wat het volksonderwijs betreft, Napoleon heeft bij het Konkordaat van 1801 de geestelijkheid weer vrij grote invloed op het schoolonderricht gegeven, op de stilzwijgende voorwaarde, dat de jeugd dan ook keizergetrouw werd opgevoed, waarvan zij zich zeer wel heeft gekweten. Met de verfransing liep het bij het volksonderwijs nog niet zo'n vaart. Eerst was het middelbaar aan de beurt. Dit heeft geleidelijk gedurende de Juli-monarchie plaats gehad.
Door de verfransing der sociale bovenlagen der bevolking zien we een algemene kultuurverschrompeling in den Elzas. In 1821 wordt de laatste Duitse schouwburgvoorstelling te Straatsburg gegeven. Duitse bladen en tijdschriften, die in den Elzas verschenen, leden een kwijnend bestaan.
De verfransing van het volksonderwijs begint pas onder Napoleon III na de uitvaardiging van de Loi Falloux (1850)
| |
| |
waarbij hij de onderwijspolitiek van zijn groten Oom navolgt. Op deze wet steunen nog steeds de in onze dagen bestaande konfessionele scholen in den Elzas.
Dadelijk begint het al met de ‘jardins d'enfants’, wat wij kleuterklasjes noemen, die onder bescherming van Keizerin Eugénie de kleine Elzassertjes tot brave Fransmannetjes moesten maken. Het langzame tempo der verfransing van het volksonderwijs lag niet zozeer in traagheid der Overheid als wel aan de moeilijkheden, welke rezen door het gebrek aan geschikt personeel om in het Frans les te geven. Veelvuldig waren de klachten, dat de onderwijzers in strijd met hun voorschriften zich toch in de klas van het Duits bleven bedienen. Na 1860 wordt dit alles bij de wet definitief geregeld. Oppertoezicht op het gehele onderwijs in den Elzas krijgt de rektor van de Straatsburgse Universiteit, een toestand, welke overal in Frankrijk eveneens heerste. Dit ambt wisselt niet ieder jaar gelijk ten onzent, doch is bestendig. Te Parijs zorgde men er wel voor, dat alléén 100% Fransen deze belangrijke post werd toevertrouwd. Hoe streng aan deze verfransing de hand gehouden werd, blijkt wel uit het feit, dat de leerlingen zelfs op de speelplaats niet met elkaar in hun moedertaal mochten spreken, waartegen vaak met een geraffineerd klik- en strafsysteem opgetreden werd.
Op één punt bleef het Duits gehandhaafd. Dat was op het gebied van het godsdienstonderwijs. De Rooms-Katholieke Kerk heeft hier haar standpunt bepaald: kerktaal latijn; zielszorg en katechismus in de moedertaal der gelovigen. Mgr. Raess wenste hier niet van af te wijken. In 1870 was de toestand dus zó, dat op het godsdienstonderwijs na, alles verfranst was, maar deze toestand was nog slechts 10 à 15 jaren van kracht geweest, zodat pas één generatie met de volledige schoolverfransing had kennis gemaakt. Wie het reageeren van den Elzasser en vooral van de geestelijkheid na 1870 tegenover de Duitse Overheid wil begrijpen, bedenke dat toen eigenlijk pas de gevolgen van het verfranste volksonderwijs gingen nawerken.
Ook week de Franse methode sterk af van wat men in de Duitse tijd te zien kreeg. In de Franse ‘province’ besteedde men de meeste aandacht aan de intelligente leerlingen en ver- | |
| |
waarloosde men de middelmatige en slechte. Zelfs is er gelegenheid voor enkele uitblinkers hun schoolopvoeding te Parijs te laten voortzetten. Parijs heeft altijd de beste krachten uit de provincie weggezogen. Zo is er bijvoorbeeld Gustave Doré, de bekende tekenaar, te Straatsburg geboren en al vroeg uit zijn geboorteplaats weggegaan, om nooit meer in zijn land terug te keren. Zo parasiteert de ‘ville lumière’ op de levenssappen der verwaarloosde ‘province’.
Het aantal grote mannen, dat de Elzas in de 19de eeuw heeft voortgebracht beperkt zich hoofdzakelijk tot enige tientallen generaals welke Napoleon in het Franse leger hebben gediend.
Eén van de eerste maatregelen die het Duits bewind nam, was de her-duitsing van het onderwijs van hoog tot laag. In 1872 hield rektor Schricker zijn oratie in de ‘Aubette’ naar aanleiding van de heropening der Straatsburger Universiteit. Op de middelbare scholen bleef gelijk overal elders in Duitsland het Frans verplicht leervak en het volksonderwijs werd weer als van ouds in de moedertaal toebedeeld. Zéér goed was de regering zich er van bewust dat het Duits niet van alle Elzassers de moedertaal is. Er zijn nl. twee plaatsen, waar de taalgrens de Vogezenkam verlaat, waardoor evenzovele distrikten bestaan, waar de bevolking Frans spreekt en dat zijn dan het Steintal of bovendal van de Breusch met Schirmeck als hoofdplaats, terwijl de tweede streek Schnierlach tot centrum heeft. Na een vijftienjarig experimenteren werd evenals voor de Franssprekende delen van Lotharingen een speciaal volksschooltype gesticht met Frans tot voertaal en waar men in de hogere klassen Duits door middel van 't Frans den kinderen bijbracht. Men gaat hier volkomen van de belangen der leerlingen uit en van germaniseren is dus hier geen sprake. De inspekteur Lombard heeft zich voor deze ‘Breuschtalschulen’, zoals men dit type noemde, zeer verdienstelijk gemaakt en er vele leerboekjes voor geschreven.
De ontfransing van het volksonderwijs was de bourgeoisie natuurlijk een doorn in het vlees. Stelselmatig werd van die zijde steeds weer opnieuw getracht om het Frans er ten minste als leervak weer ingevoerd te krijgen, maar Berlijn bleef onwrikbaar op dit punt. Wie zijn kinderen Frans wilde laten
| |
| |
leren, kon ze evenals elders naar Gymnasium of Realschule zenden.
Dat ook door de invoering van de leerplicht, later tot 14 jaar, de resultaten van het onderwijs veel beter waren dan vóór '70, toont de statistiek overduidelijk aan. Het percentage analfabeten onder de lotelingen daalde van 3.45 in 1875 tot 0.01 in 1911. Hoewel ik voor de laatste jaren geen cijfers heb kunnen bemachtigen, vernam ik uit betrouwbare bron, dat ze sinds de terugkeer tot Frankrijk zich in stijgende lijn bewegen.
De Novembergebeurtenissen van 1918 brachten natuurlijk ook voor het onderwijs hun konsekwenties mee. Met één pennestreek werd nu omgekeerd het onderwijs van hoog tot laag weer verfranst. Deze voortvarendheid bracht allerlei zonderlinge gevolgen voort. Bijvoorbeeld bij de predikantenopleiding. De Protestanten in den Elzas zijn Lutheranen, die in Frankrijk doorgaans op Kalvijn zijn ingesteld. In den Elzas is het verboden in het buitenland te studeren, d.w.z. aan een Duitse of Duits-Zwitserse Universiteit. Hoewel er eigenlijk geen Franse Lutherse Theologie bestaat, wordt thans te Straatsburg de rijke bron der Duitse theologie genegeerd. Ja, tot het eind toe moeten zij, die hun verdere leven in het Duits zullen prediken, een Franse opleiding volgen. Pas na de officiële bekroning hunner Franse studie kunnen zij een driemaandelijkse praktische kursus in het Duits volgen voor de praktijk van hun toekomstige werkkring. De enige koncessie, die op de volksschool aan het Duits wordt gedaan, is dat in de drie hoogste klassen vier uren Duits in de week moet worden gegeven door middel van het Frans (!), alsof het een vreemde taal ware! Verder is voorgeschreven, dat deze lessen op het laatste middagschooluur moeten worden geplaatst. Ieder, die iets van klassikaal onderwijs afweet, proeft hieruit dadelijk welke geest deze laatste bepaling kenmerkt. Aanvankelijk kreeg men ook het godsdienstonderwijs in het Duits, maar Mgr. Ruch, die hier anders over denkt dan destijds Mgr. Raess, verzet zich er niet tegen, dat hiermee geleidelijk de hand wordt gelicht.
Kwam van de zijde der bevolking tegen dit alles dan geen verzet, zoals de Fransgezinden dat na 1870 hadden getracht?
| |
| |
In de eerste plaats woedde in '18 en '19 een Furie tegen alles wat Duits was. Dit was een wel overlegde aktie van Parijs om zodoende de bevolking voor een ‘fait accompli’ te stellen. Alles wat Duits was, moest nú verdwijnen. Des te groter moeite zou het láter in gematigder tijden kosten, dit alles weer ongedaan te maken. There was a method in their madness!
Daar kwam nog wat anders bij. De Dreyfus-misère was gevolgd door de scheiding tussen Kerk en Staat in Frankrijk. Terwijl ginds de lekenschool - wij zouden zeggen openbare - alom zegevierde, bleef achter de Vogezen de Loi Falloux van kracht in tegenstelling met Frankrijk, waar overal de kloosterscholen nu werden gesloten en het neutraal staatsonderwijs algemeen werd. De Elzas had ook in Duitse tijd zowel zijn Katholieke als Protestantse scholen behouden. Wat men bovenal vreesde was: gelijkschakeling in dit opzicht met het overige Frankrijk.
En daarom leek het in de eerste jaren na '19, alsof alles botertje tot den boom was. Totdat in 1924 Herriot aan de regering komt en weldra, gelijk Alva zijn tiende penning wilde invoeren, met de gevreesde gelijkschakeling begon. Nu brak van alle kanten de storm los. Alle grieven kwamen tegelijk naar voren. Onder leiding van Dr. Ricklin kwam men tot oprichting van de ‘Heimatbund’, die in 1926 haar manifest uitgaf, waarin men zich verklaarde tot Duitse minderheid in Frankrijk, immers niet meer dan ongeveer 5% van de bevolking had bij de volkstelling van 1910 verklaard het Frans tot moedertaal te hebben.
De hevige reaktie op de gevreesde maatregel in den Elzas maande te Parijs tot voorzichtigheid; en men heeft van de direkte invoering der lekenschool afgezien. Ware het daarbij maar gebleven! Maar St. Burokratius kwam de zaak grondig bederven door benoemingen op sabotage-manier uit te voeren. Katholieken werden aan Protestantse scholen geplaatst en Joden voor Roomse klassen gezet. Ook kwam het voor dat Atheïsten godsdienstonderwijs moesten geven.
Daarmee krijgt de ‘malaise alsacien’ een permanent karakter. De Katholieke volkspartij wordt nu vanzelf de weg der Heimatbewegung opgedreven. Omgekeerd zoeken de Socialisten ter wille van het lekenonderwijs met prijsgave van
| |
| |
hun Duitse volkskultuur hun heil bij Frankrijk. Daartegenover staan de Kommunisten aan de kant van het regionalisme. Men moet zich in dit sterk klerikale land vooral geen overdreven voorstelling van de aanhang der sociaal-demokratie maken; vooral nu sinds de oorlog nog vele ontevredenen met de Fransgezinde koers naar het kamp der Kommunisten zijn overgelopen.
Zo is de strijd om het onderwijs de spil geworden, waarom zich het politieke leven in dit land beweegt.
Hoewel men vaak hoort, dat de Heimatbewegung er doodgelopen is; niets is minder waar dan dit. De Senaatsverkiezingen in het najaar van 1935 hebben dat wel overtuigend aangetoond, omdat de om hun Fransgezindheid bekende Senatoren Eccard en Dr. Frey toen gewipt en vervangen zijn door hun tegenstander Prof. Müller. Dat de Heimatbewegung naast de ongerepte handhaving der konfessionele school ook de verwaarloosde rechten van de Duitse moedertaal hersteld wil zien, spreekt wel vanzelf. Met dit laatste punt staan wij nog aan het begin van een lange periode van strijd, waarvan het einde nog geenszins is te voorzien.
| |
Litteratuur
a. Algemeen
P. Vidal de la Blache: La France de l'Est (Alsace-Lorraine) Parijs, Colin 1917 - O. de Férency: La vérité sur l'Alsace, Parijs 1930 - Prof. Dr. Martin Spahn: Elsass-Lothringen. Berlijn, Ullstein 1919 - Dr. Fritz Jaffé: Zwischen Frankreich und Deutschland. Stuttgart & Berlijn 1931.
| |
b. Onderwijs
Dr. B. Baier: Die Sprachenfrage im Schulwesen Elsass-Lothringens. Frankfort, E.L. Institut 1928 - Dr. Hans Kaiser: Der Kampf gegen die deutsche Sprache in den els. Schulen von 1833-1871. in E.L. Kulturfragen 1913 - Paul Lévy: La langue française en Alsace et Lorraine in ‘Le Français Moderne’, eerste jaargang - Prof. Dr. Aug. Schricker: Zur Geschichte der Universität Strassburg. Eröffnungsfestschrift am I.V. '72 - Dr. M. Schoengen: De ontwikkeling van het hoger onderwijs in de m.e. in het Annuarium der R.K. Studenten in Ned., 1907 - H. Veil: Zum Gedächtnis Johannes Sturms &c. in Festschrift zur Feier des 350-jährigen Bestehens des Prot. Gymnasiums zu Strassburg 1888.
|
|