orthodoxie, allerlei vragen te stellen, die men ook niet moet onderdrukken. Vragen als bv. de volgende: Zou men bereid zijn om de Remonstrantse Broederschap, de enige uitsluitend vrijzinnige kerk, ook te erkennen als behorend tot de kerk van Christus? Zouden de afdelingen bereid zijn afstand te doen van de naam kerk, daarmee opgevende de gedachte dat zij ‘de’ kerk van Christus vertegenwoordigen? Kan men, zuiver praktisch gezien, verwachten dat in Nederland de kerken als motief tot eenheid aanvaarden, dat de Christenen een nieuwe oorlog moeten voorkomen; en is het theologisch en godsdienstig gezien wel juist om op dit en eventueel andere praktisch-sociale motieven naar kerkeenheid te streven?
Wij stellen onzerzijds deze vragen niet uit twijfel of ongeloof - integendeel. Het zij zonder zelfverheffing en hoogmoed gezegd: we kennen de zegenrijke uitwerking van het door Stanley Jones bepleite beginsel van organisatie uit de praktijk. Men wil immers niet een federatie van min of meer verwante groepen; men wil belijden: ons bindt een centraal beginsel, dat zich in verscheidenheid moet openbaren en daardoor de wezenlijke eenheid bevestigen en versterken; daarom voelen wij ons als delen voor het geheel èn voor elkaar mede-verantwoordelijk; wij zijn takken van één boom. Welnu, dat beginsel ligt ten grondslag aan de organisatie van de Nederlandse Woodbrookersvereniging en haar Werkverbanden en heeft, zij het op bescheiden gebied, zijn geestelijke kracht bewezen.
Maar dan moet aan één voorwaarde zijn voldaan, en ik vrees dat de empirische kerken dat niet kunnen. Negatief: dan kan het dogma nooit absoluut worden gesteld. Positief: dan moet levend geloof méér geacht worden dan welke formulering ook. Dan moet een diepe eerbied aanwezig zijn voor het feit dat God met mensenkinderen, groepen, kerken, verschillende wegen gaat, die toch alle Zijn wegen zijn. Dan moet ook een godsdienstig roepingsbesef aanwezig zijn, waaruit als onzuiver is verwijderd het individueel en groepsegoïsme, de angst voor het eigen bestaan, de wil om te heersen; dan moeten wij kunnen dienen, zonder meer.
Wat er van het Plan worden zal in Nederland?
Vurig hoop ik, dat de redactie van het Weekblad het niet bij een artikel laat. Wie hier een zo duidelijk geluid laat horen, moet méér doen. Het minste is: de geduldige trouwe arbeid aan de geestelijke voorwaarden, die eenmaal dit Plan praktisch-aktueel zullen maken.