Het zal koud zijn in 't water als 't vriest
(1980)–Hinke van Kampen, Herman Pleij, Bob Stumpel, Annebel Venmans, Paul Vriesema, Anoniem Het zal koud zijn in 't water als 't vriest– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 80]
| |
KnollebolNet als U is ook de ‘pronstelcatie’ van Malfus Knollebol een uitgave van Marie Ancxt, de weduwe van Jacob van Liesveldt. In de titel wordt al meegedeeld dat de tekst van toepassing is op het jaar 1561 (‘elvenvijftich’), zodat de tekst in datzelfde jaar gedrukt is.Ga naar eind115 Het enig overgebleven exemplaar van deze editie wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eind116 Het is een uitgave in quartoformaat van één katern (4 bladen). In tegenstelling tot de andere spotprognosticaties bevat de titelpagina van Knollebol geen houtsnede, maar begint de tekst onmiddellijk na de titel. Wie die auteur is, blijft een raadsel; hij verschuilt zich achter een spotnaam die nadere identificatie niet toelaat. Knollebol vertegenwoordigt het genre spotprognosticatie op het eindpunt van haar ontwikkeling: de tekst functioneert meer dan de andere bekende voorbeelden als kruiwagen van de bekende oude grappen. De relatie met de technische aspecten van de astrologie is bijna helemaal losgelaten. Herkenbaar is nog het stramien van de hoofdstuk-indeling van de serieuze prognosticatie. Het rijm, dat vooral in de contemporaine rederijkersliteratuur een groot aanzien genoot en uitsluitend als uiterlijk kenmerk vermocht een tekst acceptabel te maken, verraadt in K juist het nagenoeg ontbreken van zoiets als ‘literaire kwaliteit’. Met een elders zelden aangetroffen onverschilligheid heeft de schrijver zijn toevlucht genomen tot stoplappen en leenwoorden, terwijl ook aan het metrum zo goed als geen aandacht is geschonken. Het zijn echter ondermeer juist deze elementen die deze tekst mede tot een derivaat van een voordrachtstekst bestempelen, want juist een snel in elkaar gedraaide, misschien zelfs gedeeltelijk geïmproviseerde ‘buut’ zal dit soort trekjes vertonen (vgl. ook p. 45-6). Anders dan in U zijn er in K geen aanwijzingen meer overgebleven van een verbaal actief aandeel van een marot. Wel herkent men een enkele keer een rudiment van het soort zot met marot-voordracht waarin de marot een stomme, mimische rol is toebedeeld die geheel door de zot wordt gedragen. Die herhaalt dan de woorden die de marot hem zogenaamd influistert en interpreteert voor het publiek de door de marot gemaakte bewegingen. Een opvallend kenmerk van de tekst is de bijzondere betrokkenheid bij alles wat met vreten en zuipen te maken heeft: veelvuldig worden er allerlei lekkernijen opgesomd of worden de nadelen van te overvloedige consumptie aan het publiek voorgehouden. | |
[pagina 81]
| |
[pagina 83]
| |
Pronstelcatie van den jare ons HeerenGa naar voetnoot1
| |
ProtelogheGa naar voetnoot7Ter bede van mijnen goeden beminden vrint,
Den eersamen bottoor Mousolfus, het si u bekint,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Heb ick dees pronstelcatie voor my ghenomen
Te scrijven van 't ghene dat ons toe sal comen.
Want elck wel can weten, verstaghet bediet,Ga naar voetnoot12
Hetghene dat over hondert jaer is gheschiet,Ga naar voetnoot13
Want dat mach men lesen in storiën en de cronijcken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer ick sal toecomende dinghen door mijn ezel practijckenGa naar voetnoot15
Des astrolomijlen bekijcken in die sterren excellent,Ga naar voetnoot16
Die in den hemel van mijn koetse staen gheprent.Ga naar voetnoot17
So vind ick dat Venus sal sijn ontrent Priapus' habitatieGa naar voetnoot18
En Mars sal nu hebben cleyn dominatie,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Want hy leyt in Janustempel ghebondenGa naar voetnoot20
Met een ketene wel van eenendertichduysent ponden.Ga naar voetnoot21
Door Hans Holbein
| |
[pagina 85]
| |
En Serberus leyt oock nu wel vast
In Nabbegat, drie mijlen door die helle ghetast,Ga naar voetnoot18-23Ga naar voetnoot22-3
Soodat hi ons nu en can ghebrenghen in gheen verseeren.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Hier hebt ghi die heculatie van die planeten oft heerenGa naar voetnoot25
Dees teghenwoordighen jaers van elvenvijftich claer,
Door meester Malfus Knollebol voorwaer.
| |
Van den clypsis van desen jareGa naar voetnoot28Wanneer ick tsavonts thuyscome ende ben wel ghedroncken,
30[regelnummer]
En meyn op mijn bedde te gaen ligghen roncken,
So coemt mijn wijf met eenen drijvoetstoeleGa naar voetnoot31
En 't wort clypsis ontrent mijnen doele,Ga naar voetnoot32
Waerdoor het gheheel verduystert
En veel swerte wolcken, hierna luystert,
35[regelnummer]
Comen dan door de locht ghedreven,
Soodat een onweer wort boven schreven.Ga naar voetnoot36
D'operatie van desen clypsis hebbende wel versint,Ga naar voetnoot37
Seg ick dat den reghen volcht na den wint.Ga naar voetnoot38
Den tweeden clipsis worde ick oock ghewaer,
40[regelnummer]
Want als ick mijn ghelt verdroncken heb hier en daer,
Soo is 't t'onsent clipsis in de schappraye;Ga naar voetnoot41
En dan, gaende in mijn borsse sonder delaye,Ga naar voetnoot42
Soo is 't daer oock clipsis door sulcx bestieren,
Soodat ick niet meer en mach gaen bieren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En desen clypsis sal tot veel plaetsen thoonen sijn cracht,
Soodat die menighe sijn hooft sal crauwen onsachtGa naar voetnoot46
Daer 't hem niet en jueckt, ick seg 't u bloot.Ga naar voetnoot46-7Ga naar voetnoot47
Dus wacht hem elck van desen clypsis groot.Ga naar voetnoot48
| |
Van die mane50[regelnummer]
Als die mane uut is, sonder ghecken,
Salder een nyeuwe wederom verwecken.
Maer als 't volle mane is, verstaet den sin,
Soo licht si beter dan in 't beghin.
En wildy weten die vloeyen oft ghetijen,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Soo suldy weten, ick moet belijen:Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 86]
| |
‘Eedelaert’
| |
[pagina 87]
| |
Als die mane vol is, half, oft als se beghint te wassen,
Soo ees 't goet ghetije; wilt hierna rassenGa naar voetnoot57
Tsondaechs ende 's heylichsdaechs ter eender uren
Na Borgerhout, na Berchem en Dueren,
60[regelnummer]
Na Mercxem, na Wulrijck en na 't Kiel mede,
Na de plucke en na de koeketel te Hoboken in 't stede,Ga naar voetnoot61
Ende al dees contreye door, sonder missen.Ga naar voetnoot59-62
Dees partije comet weder metter ghissenGa naar voetnoot63
Na de stadt van Antwerpen snel;
65[regelnummer]
Dit is te profijte van elck goet drinckghesel.
| |
Van siecten en sterften van desen jareIn dit teghenwoordich jaer, het is te grof,
Salder meer sterven aen die galghe dan op 't kerckhof.
En ontrent Halfoochst, 't en baet gheen lueren,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Soo moeten 't die gansen deerlijck besueren.Ga naar voetnoot70
En te Paesschen, seg ick sonder duchten,Ga naar voetnoot71
Sullen veel calveren sterven in alle ghehuchten.
En t'Alderheylighen oft daer ontrentGa naar voetnoot73
Soo sullen deerlijck worden gheschent
75[regelnummer]
Ossen en verckens in alle wijcken,
Maer principael onder die rijcken
Sullen sij 't te lijden hebben, ick seg 't u vast,Ga naar voetnoot77
Want die hebben 't ghelt met hoopen ghetast.Ga naar voetnoot78
Ende dan sullen oock diveersche siecten wesen,
80[regelnummer]
Maer principael, ick seg 't sonder vesen,Ga naar voetnoot80
Onder die gasten die buyten gaen knollen,Ga naar voetnoot81
Want dees sullen dick sieck sijn en haer broeck volprollen,Ga naar voetnoot82
Jae, en na Enghelant schieten en spouwenGa naar voetnoot83
En 's morghens van pijnen haer hooft moeten houwen.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Ende dan crijghen si den losschen hooftsweer door 't verstoorenGa naar voetnoot85
Van 't sermoon dat si moeten hooren.Ga naar voetnoot86
En dan dees moosjanckers groot en smal,Ga naar voetnoot87
Die sullen van liefden oock worden mal,
Dies men se na Gheel, seg ick, al worden si erre,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Wel sal moghen voeren op een vulniskerre.
En dan dees dicspillekens, in wiens hovenGa naar voetnoot91
Nyemant backen en mach, onder oft boven,
| |
[pagina 89]
| |
Dan kassiers en Spaenjaerts. Och, dees arm sloorenGa naar voetnoot93
Sullen, sorch ick, van die mieren moeten smooren.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En dees speelvoghelkens sullen crijghen leepe ooghenGa naar voetnoot95
En druyperkens, clapoorkens sullen si moeten ghedooghenGa naar voetnoot96
En eenen crancken rugghe tot elcker stont.Ga naar voetnoot97
Dus wacht er u voor, wildy blijven ghesont.Ga naar voetnoot98
En, als ander doen om een verschoonen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hant van den teerlinck, oft hi sal u hoonen!Ga naar voetnoot100
| |
Van die vruchten der aerdenDie vruchten der aerden, na mijn heculatie,Ga naar voetnoot102
Sullen goeden coop sijn tot elcker spatieGa naar voetnoot103
Is 't dat wel gheraect is in alle wijcken.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En daer en sal niet te dier sijn voor den rijckenGa naar voetnoot105
Oft die ghelts ghenoech hebben in koffers, in laeyen;Ga naar voetnoot106
Nochtans mach ick oock wel goey appelvlaeyenGa naar voetnoot107
En wat leckers, als heeren en vrouwen,Ga naar voetnoot108
Maer 't en ghebuert my niet by mijnder trouwen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En in die terwe, haver en coren
Sal grooten afslach sijn, ick seg 't tevoren,Ga naar voetnoot111
Wanneer dat die pickers dat sullen afslaenGa naar voetnoot112
En afsmijten met grooten hoopen, wilt dit verstaen.Ga naar voetnoot113
En wast er wel boeckweye, na mijn vermeten,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Soo sal men veel boeckweyekoecken eten.
En wordt er gherst ghemaeyt met grooten hoopen,
Soo sullender veel om heet broot loopen.
Kees, boter en eyeren fijn
Sullen al tsamen niet te dier sijn,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Willen 't die boeren niet teveel vercoopen.Ga naar voetnoot120
En met alderhande melck sal men loopenGa naar voetnoot121
Op alle hoecken, eynden en straten,
Met cruycken, stoopen en volle vatenGa naar voetnoot123
En dat vercoopen alle volcken,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En 't sal wel gheraect sijn, isser veel ghemolcken.Ga naar voetnoot125
En wast er veel ayjuyns, loock en rapen,Ga naar voetnoot126
Dat sal wel doen vijsten en den eers doen gapen.Ga naar voetnoot127
En wassender veel peen en pastenaken,Ga naar voetnoot128
Soo sal men goeyen hutspot maken
| |
[pagina 90]
| |
Door Frans Huys naar (pseudo) Hieronymus Bosch
| |
[pagina 91]
| |
130[regelnummer]
En die sullen die Hollanders eten met volle caken,
Maer die Vlaminghen sullenten oock wel mueghenGa naar voetnoot131
Soo wel als die Hollanders, 't en is gheen lueghen.
| |
Van peys ende oorlogheGa naar voetnoot133Nae 't gaen van die teekenen en planeten,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Soo vinde ick in 't openbaer secreten,Ga naar voetnoot135
En na 't lexponeren van meester Molfus seerbaer,Ga naar voetnoot136
Dat dit jaer peys wesen sal voorwaer
Daer men niet en vecht in wat ghehuchten.
En tusschen twee amoreuskens, verstaet die cluchten,
140[regelnummer]
En sal gheenen twist wesen, het come hoe 't wilt,
Heeft d'een de speere, d'ander heeft den schilt.Ga naar voetnoot141
En wat si bedrijven, 't sal sijn uut ghenuechten reyn.
Dus sal 't al peys sijn, ick seg 't certeyn.Ga naar voetnoot143
Noch men en sal vechten oft kijven
145[regelnummer]
Tenwaer onder dees quaey arghe wijven,Ga naar voetnoot145
Die niet en doen dan die straet besaeyenGa naar voetnoot146
met eersbillen en sijn altoos belaeyenGa naar voetnoot146-7Ga naar voetnoot147
Met eens anders ghebreken aen alle canten.Ga naar voetnoot148
En als die baken uutcomen, dan gaen dees dantenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
En maken eenen strijt, dat een mach eysen, sonder lieghen,Ga naar voetnoot150
Die 't siet, soodat die haren vlieghen
Lancx die straten, soo dicke als wolsacken,
En lappen d'een d'ander voor haer kinnebackenGa naar voetnoot153
En pluckharen d'een den anderen wel tedeghe goet ront,
155[regelnummer]
Ghelijck dees jonghe haenkens doen, tot elcker stont.
En dan sal 't oock oorloghe wesen sonder versaghen
Om dees wijfs die de broeck willen draghen
En haer mans, wilt hierop letten,
Gheerne in den torfhoeck souden setten.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En die catten en honden sullen, ick meen 's,
Dit jaer oock qualijck draghen eens.Ga naar voetnoot161
En die craeyen sullen den uul oock qualijck mueghen
En sullen hem vervolghen, 't en is gheen lueghen,
In alle weghen met groot verlanghen.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En menighe salder eenen onder sijn bonet vanghen.Ga naar voetnoot165
| |
[pagina 92]
| |
[pagina 93]
| |
Van die vier tijden des jaersGa naar voetnoot166
| |
[pagina 95]
| |
205[regelnummer]
Goede dicke pappe en boeckweyenbry.
En daer salder veel, ick derf 's wel belijen,Ga naar voetnoot206
Al en sijn 't gheen jonckers, op muylen rijen.Ga naar voetnoot207
En menighen ezel, al mach 't er vuylen,Ga naar voetnoot208
Sal oock willen rijen op muylen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Maer si sullen goeden coop wesen dit jaer,Ga naar voetnoot210
Want om twaelf stuyvers cooptmer wel een paer.Ga naar voetnoot211
Ende in desen tijt coemt aenghestreken
Den Derthienavont en dan siet men onbeswekenGa naar voetnoot213
Menighen coninck sonder landt domineren.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Al sou men 't ghelt in de lombaerde finieren.Ga naar voetnoot215
En tsanderdaechs moet men dicke vasten.Ga naar voetnoot216
Dus maect desen avont veel beroyde gasten.
Ende te Vastelavont, ick moet belijen,Ga naar voetnoot218
Siet men loopen veel mommerijen.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En dan siet men sonder beyenGa naar voetnoot220
Die winter terstont van ons scheyen.
| |
Van die lentenWanneer die winter uut is, na mijn verstant,
Soo coemt die lente terstont in 't lant,
225[regelnummer]
Diewelcke seer soete wesen sal, ic derf 's affirmeren,Ga naar voetnoot225
Is 't dat hem de meert wel wilt regulerenGa naar voetnoot226
En ons met haghel en wint niet en coemt bestrijen,
So sal 't goet weder sijn na mijn belijen.Ga naar voetnoot228
En dan coemt ons die Vasten oock aen boortGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
En dan siet men aen alle canten voortGa naar voetnoot230
Met vijghen, rosijnen en leckeren compost,Ga naar voetnoot231
Stockvisch, pekelharinck is dan oock goeden cost,
Nootkens, amandelen en crakelinghen mede
Brengt die Grave van Halfvasten nae d'oude sede.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Ende dan crijghen wy den soeten april
En dan seyndt men die sottekens waer men wil.Ga naar voetnoot236
Ende dan worden die paescheijeren weder gheboren.
En die vlaeyen comen dan oock te voren,
Die elck wel mach in elcken wijcke,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Soowel die arme als die rijcke.
En dan coemt den mey ons oock beneven,
| |
[pagina 96]
| |
Venus
| |
[pagina 97]
| |
Diewelcke sal, vry sonder sneven,Ga naar voetnoot242
Seer schoon ende coel wesen voorwaer,
Is 't dat hi is ghelijck hi was over jaer.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Ende als 't tsmorghens schoon weer is, so sullen certeyn
Dees venuspagiën groot en cleynGa naar voetnoot246
's Morghens loopen om haer gheriefken
En cruypen en sluypen als een hoenderdiefken.
Maer venuscamenierkens, dees aerdighe nichtkens,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Schijnende eerbaer, nochtans lichtkens,Ga naar voetnoot250
Na 's Merckgravenlije siet men se loopenGa naar voetnoot251
En te Hoboken ontbijten met grooten hoopen.Ga naar voetnoot252
En na den Rolwaghen siet men se oock seylen,Ga naar voetnoot253
Achter Spaengjens Hof, daer men met volle teylenGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Soetmelck met wittebroot mach slabben.Ga naar voetnoot254-5
Ende van daer siet men se na Borgherhout drabbenGa naar voetnoot256
Ende voorts yewers in een gracht oft achter een haghe,Ga naar voetnoot257
Ende daer crijghen si altemets die neghenmaentsplaghe.Ga naar voetnoot258
Ende dan souwen si noch wel maecht bliven dees aerdige drillen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Tenwaer 't sake, dat den buyck niet en wou swillen.Ga naar voetnoot260
| |
Van den somerTsanderdaechs na de lenten, dit seg ick omer,Ga naar voetnoot262
Soe coemt den eersten dach van den somer
Ende die sal heet ende drooge wesen op alle termijnen,
265[regelnummer]
Is 't dat die sonne wel werm wilt schijnen.
Ende 't sal oock altijt schoon weer sijn ende niet nat,
Is 't dat niet en reghent, verstaet wel dat.Ga naar voetnoot267
En 't coren sal dan fraey sijn, sonder ghecken,
Om ghemackelick twee gheliefkens te bedecken.
270[regelnummer]
Ende daer salder veel haren legher in maken,
Die anders aen gheen bedde en connen gheraken.
Ende daer en sal gheen onweer wesen voorwaer,
Is 't dat niet en blixemt oft en dondert, dat 's claer.
Ende die kriecken en kerssen sijn dan met grooten hoopen,
275[regelnummer]
Soodat men se om ghelt sal vercoopen,
Meer dan wechgheven, wilt dit ghelooven.
En als 't coren af is, soo bindt men 't tot schooven.
Hier hebt ghi den somer claer, goet en jentGa naar voetnoot278
En hoe dat nu wesen sal sijn regement.Ga naar voetnoot279
| |
[pagina 99]
| |
Van den herftDen eersten dach na den somer schoon
Soo springt den herft uut sinen throonGa naar voetnoot282
En die brengt ons peiren en appelen abundant,Ga naar voetnoot283
Pruymen, noten en mispelen vailiantGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
En wijndruyven, niet om verfraeyen.Ga naar voetnoot285
En is 't dat den wijngaert wel is ghelaeyen,Ga naar voetnoot286
So sullen daer veel besiën sijn.Ga naar voetnoot287
En rijpen se wel, so maken se goeden wijn
Oft leckeren most, die de vroukens wel mueghen,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Want si drinckenten gheerne met groote tueghen.
En dan coemt Sinte-Martensavont ons oock byGa naar voetnoot291
En dan maken haer die kinderen met vieren blyGa naar voetnoot292
En roepen: ‘Stoock vier, maeck vier,’ also si pleghen,Ga naar voetnoot293
En maken groote vieren, hebben si wel ghecreghen
295[regelnummer]
Hout en torf daertoe goet.
En met eten en drincken maect men dan oock moetGa naar voetnoot296
En die mispelen sal men dan over den balck worpenGa naar voetnoot297
En goeden Rijnschen most slorpen.
Hier hebt ghi den herft ghepresen,
300[regelnummer]
Die alle druck wel can ghenesen.Ga naar voetnoot300
| |
ConclusieBeminde leser, wilt in dancke ontfanghen
Mijn pronstelcatie, sonder verstranghen,Ga naar voetnoot303
Die ick ghemaect hebbe, sonder verwijte,
305[regelnummer]
Door begheerte en tot elckens profijte
En den swaermoedighen tot recreatie
En voor den ledighen een collatieGa naar voetnoot307
En om den tijt daermede te vergheten.
Want leecheyt, dit moet ghi weten,
310[regelnummer]
Is een moedere van alle boosheyt quaet.
Daerom, al is 't slecht, nochtans in dancke ontfaet,Ga naar voetnoot311
Want daer salder meer worden ghemaect,
Die 't niet soo wel als ick en sullen hebben gheraect,Ga naar voetnoot313
Al sijn 't groote meesters die sulcx beghinnen meest.
315[regelnummer]
Bevolen blijft den Vader, den Soon en den Heylighen Gheest.
316Gheprint t'Antwerpen met consente van den Hove, in den Schilt van Artoys,Ga naar voetnoot316 317by die Weduwe van Jacob van Liesveldt.
318Onderteekent, J. de Perre.Ga naar voetnoot318 |
|