't Kortswylige steekertie
(1654)–Anoniem Kortswylige steekertie, 't– AuteursrechtvrijStem: O Karsnagt, &c.Al goede Pan gy Godt der gooden,
Die d’uwe kent in duysent nooden,
| |
[pagina 236]
| |
Wy arme zielen staan verplet,
In deese versch-geleeden’ schade,
Ay wilt u kinders ryp’lyk raaden,
En luysteren na ons boetgebedt.
Gy slaat geen menschen dan met reeden,
Van haar onredelijke zeeden,
Daar komt u roeden ons van daan,
Maar och vergeeft ons menigvuldig
wy dragen dese straf geduldig,
Mag ‘t sijn laat wraak-lust overgaan,
Strakx is een jeugdig paar verleegen
Als ‘t minste golvjen haar kabt teegen.
Een sinn’ge sielen ryten ligt,
Door overval van sulk een breuke,
Wanneer een wolf ‘t getal komt kreuke,
Voor d’eerste straal van ‘t Son-gesigt.
Behoedt ons dog voogdy der aarde,
Met all’ ootmoed’ge nieugepaarde,
- - - - - - - - | |
[pagina 237]
| |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
De somma van al ‘t minne-spel,
Is eer hoe liever trout slegts wel.
Monsr.
De grootste sot van ‘t minnekot,
Is die staag kluyft en nimmer vlott.
- - - - - - - - Voor sulke neepen in de trou,
Laat d’onspoet haar so niet verveelen,
Op dat s’ uw’ eer geen glimp ontsteelt,
En soo vergaan door over-rou.
Ay stuwt dit bootje niet te gronde,
Heeft ‘t noodt- of luk-lodt oyt verbonden?
| |
[pagina 238]
| |
Haar Boris aan Dorothe,
O neen den Heemel heeft beslooten,
Den een by d’ander te vergrooten,
Als Abraham by Sara dee.
Leydt ons dan die ons eeuwig kende
Laat ‘t hel-aas ons’ hoop niet meer schende,
Vergunt ons ‘s nagts een arents oog,
Een haase-tret, geswinden leeden
Een zielmmet ‘t al-beschick te vreden,
Wy sijn op aarden Heemel-hoog.
Ga naar margenoot+Dat bidden heeft eerst klem,
‘t Verquickt myn hert en aderen,
Ik hoor een Heemels stem,
Door ‘t ridtselen van de blaaderen,
U rijck ryst nieu-gepaarde,
In Heemel en op aarde.
Ga naar margenoot+Daar twyffelt niemant aan,
Hoe kan de schadt verminderen,
- - - - - - - - | |
[pagina 239]
| |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
O goedt! ô staat! o schoon!
Hoe mager is u loon?
Monsr.
‘k Min dien ik eeuwig minnen moet,
Een stil gemoet het hoochste goedt.
- - - - - - - - Daar Pan voor ons wil staan,
Als Vaader voor sijn kinderen,
Verpynt u te verklynen,
Oneyndig blijft gy sijne,
| |
[pagina 240]
| |
Stop toe de pot.
Dit dreef ‘er boven in de Geest
‘t Was beter had ‘t wat deegs geweest,
Ik gunde ‘t maar een snipken tijt,
Doet oock so kort is d’ydelheit.
Noch eens.
Eet geen vergif met bakken vol,
Een siertjen rekt het leven,
Leeft so met een apen-rol,
Het kan je voordeel geeven…
|
|