't Kortswylige steekertie
(1654)–Anoniem Kortswylige steekertie, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Stemme: Poliphemus an de &c.Boere-baantje smeerig vetje,
Spreyt u netje,
Daar ‘s een vogeltjen op ‘t tuk
Die syn lieve lente-leeden,
Wil ontleeden,
Agter ‘t onbekommert Iuk.
Daarmen regt-uyt onopspraaklyk,
En vermaaklyk,
Leeven mag dat leven heet,
Buyten wan-trou ront en seker,
Daarmen weker,
En gesonder herten weet.
| |
[pagina 141]
| |
- - - - - - - - | |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
Wat is de wellust schoonheyt, goet?
Een staagh gebreck in overvloet.
Monsr.
Men pay een suffaart met de schyn,
Ik soek het wel en eeuwigh syn.
- - - - - - - - Niet verstemt van menschen-tongen,
Ongedwongen,
Keur ik dit aal-oude gilt,
Al het vryen en het trouwen,
Steekt vol rouwen,
Salig die daar niet aan tilt.
| |
[pagina 142]
| |
‘k Ben voor al des werelts oogen,
Vuyl bedroogen,
Van dat diamante ding.
Maar eer sal de Heemel vallen,
Eer ‘k weer mallen
Wil dan aan de boere-kring.
Eer sal see in sant verkeeren,
Eer ‘t begeeren,
Tot een stads eedbreekster strekt,
Eer die reukeloose Claare,
My tot haare,
Helsche slaverny weer trekt.
Tantalus met u eer lyen,
Dan gaan vryen,
In de Wispeltuure stadt,
Wie het lust my nu nog morgen,
Sonder sorgen,
Alle ding behalven dat.
| |
[pagina 143]
| |
- - - - - - - - | |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
Ik peyns’ op klooster en op graf,
Ach kint ik sterv’ de Werelt af.
Monsr.
Vaar wel Ziel-diefjens ‘k schyd’er uyt,
De doot-kist is myn liefste bruydt.
- - - - - - - - Tot den bloedt-drop liever ploegen,
‘t Vergenoegen,
Maakt een hooger geest haast rijk,
Aan Diogenes het stellen,
Sonder quellen,
In een kuyp ik in een wyk.
| |
[pagina 144]
| |
Ben ick buyten eens verschooven,
Die daar boven,
Sit, my buyten wel besorgt,
Wat dog heeft voor sekerheeden,
Wal of steden,
Buyten dese Buyten-borgt.
|
|