't Kortswylige steekertie
(1654)–Anoniem Kortswylige steekertie, 't– AuteursrechtvrijStemm: Eerste Caraleen.Gy Doolhof
Met roode, roode, roose,
Zyt gy Bogert wel beplant,
Die ick sagh door de blaan,
Met blos belaan,
Mijn ziel was geneegen te sterken oyt een handt,
- - - - - - - - | |
[pagina 145]
| |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
Ach! wat is ‘t mottig werelt moy?
Dat heden bloeyt is morgen hoy.
Monsr.
Een schoon, en ryk, en hof’lyk dier,
Is al de werelt op een sier.
- - - - - - - - Om een of,
Te pluycke oft tontloose,
Was dat Ick by my Verkoos
Te keere tot die stam
Al waar ick quam
Besagh ‘er spruytje onder die een roos,
| |
[pagina 146]
| |
Die my geviel wel
Noem en noen en dat
Gy zyt myn engel
Spruytje naast dit blat
Ick Voel
Gewoel
Veranderingh,
By mijn
Wat magh zijn
Dat mijn Engel wegh gingh.
2 Mijn engel
Mijn tweede ziel en leeven
Die in dese bogert sweeft
Op bey eer Doetjes gau
Soo dat sy nau
Het kruytje kruckt ‘t uyt aart zyn Voetsel heeft.
Ia soo snel
Mijn oogh most haar begeven
| |
[pagina 147]
| |
- - - - - - - - | |
Van die Iuffr. en Monsr.
Iuffr.
Dat ‘k dogt dat ik niet trouwen sou,
Dat’s even veel ik smolt van rou.
Monsr.
Al trout er duysent tot haar leet
Ic bent aan my so wel besteet.
- - - - - - - - Door haar vliede als een ree
Daar staan ick heel bedught
Schoon ofick sught
Haar neeringh brenght het al in alles mee
Dit is mijn wens dan
Voor de Zon een schilt,
| |
[pagina 148]
| |
Om dat gy wel kan,
‘t Saame als gy wilt,
Een huys
Een tuys,
Agh soeste meyt,
Een bedt
Naa Gods Wet,
Tot dat de doodt ons scheyt.
C.I. Bint altyt vast
|
|