Woord Vooraf
Uit de Inleiding bij Een koopman in Venetië zal duidelijk worden dat de hier uitgegeven tekst eigenlijk al zo'n honderd jaar geleden van de pers had moeten rollen. Maar de oproep daartoe in 1895 door de Belgische onderzoekers Karel de Flou en Edward Gailliard heeft indertijd niet tot het gewenste doel geleid. Pas in 1993 werd er een begin gemaakt met de voorbereiding van een editie. De petite histoire van de totstandkoming van deze uitgave is te aardig om er niet even bij stil te staan.
In 1992 promoveerde in Utrecht de Italianiste José de Bruijn-van der Helm op een proefschrift over Italiaanse handelstermen die voorkwamen in gedrukt-uitgegeven Nederlandse teksten uit de zestiende en zeventiende eeuw. De hier geëditeerde tekst was daar dus niet bij, maar deze was de promovenda ook niet bekend.
Toevalligerwijs in die dagen op bezoek in Utrecht kreeg Ria Jansen-Sieben ten huize van Wim en Gisela Gerritsen de dissertatie in handen. Als auteur van het Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur kende zíj het handschrift wél en zag dat dit in het proefschrift niet werd genoemd. Via Gisela Gerritsen-Geywitz werd José de Bruijn op de tekst geattendeerd. Zij bestelde vervolgens in Londen een film van het handschrift, van plan daar ooit iets mee te doen.
Enige tijd later vroeg zij Fons van Buuren, werkzaam bij de sectie Middelnederlandse letterkunde in Utrecht, of er niet een Nederlands-Italiaans projectje op het getouw kon worden gezet. Deze bracht dit in de sectie ter sprake en, wederom toevalligerwijs, had Van Buurens naaste collega Orlanda Lie op dat moment enkele studenten die wel eens iets meer wilden dan het vaste curriculum. Aan de slag gingen toen José de Bruijn, haar oud-leerlinge Maria van Donkelaar, de medio-neerlandicae Orlanda Lie en José van Aelst, de studenten-Nederlands Lotte Jensen, Oele Koornwinder en Matthijs Wolthaus. Korte tijd later versterkte Gisela Gerritsen, paleografe en codicologe, de gelederen. De drie studenten-Nederlands moesten om persoonlijke redenen successievelijk afhaken. De andere vijf gingen door en vroegen Fons van Buuren erbij. In een wat later stadium moest ook José van Aelst, vanwege het werk aan haar dissertatie, haar medewerking staken, maar intussen had zij vanuit haar bijbelkennis grotelijks bijgedragen aan de cultuurhistorische aantekeningen. Zonder haar hebben de vijf overgeblevenen vanaf het najaar 1994 op de tekst verder geploeterd.