De koopmansgilderol van Deventer 1249-1387
(1978)–Anoniem Koopmansgilderol van Deventer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Analyse van de inhoud van de tekst (de ledenlijst)a. Opbouw van de naamlijstWanneer men de ledenlijst nader beschouwt, valt de overeenkomst in het oog met het sub VII genoemde stuk uit Sint-Omaars: hanzestatuten van kort voor 1241, gevolgd door een opsomming van de hanzeaten, en aangevuld met de namen der nieuwingekomenen uit het tijdvak [1241]-1369. De gilderol kent dezelfde indeling, namelijk een statutair gedeelte en een lijst van namen. Valt ook de Deventer naamlijst uiteen in twee onderdelen, te weten eerst een overzicht van alle gildebroeders, gevolgd door periodieke aanvullingen der nieuwe leden? Oppervlakkig gezien is dit inderdaad het geval. Ons beperkend tot de gedateerde onderdelen van de lijst vinden wij namelijk in 1249 een groot aantal namen, maar bij de daaropvolgende inauguraties (respectievelijk 1254, '68, '73 en '74) een veel geringere hoeveelheid. Zodoende ontvangen wij de indruk van een opsomming, in 1249, van alle gildebroeders, waartegenover in 1254, '68, '73 en '74 slechts de nieuw ingetredenen zouden zijn vermeld. Deze indruk is echter onjuist. Zulks wordt duidelijk wanneer wij na de namen der in 1249 vermelde personen eveneens de namen tellen van de nieuwe broeders gedurende het volledige daaropvolgende tijdvak tot en met 1387. Hieronder volgen hun precieze aantallen volgens de inauguraties gegroepeerd (in totaal 1455 personen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu blijkt dat weliswaar op de naamlijst uit 1249 (van 70 personen) in 1254, '68, '73 en '74 inauguraties volgden van respectievelijk slechts 28, 45, 17 en 6 nieuwe leden, maar dat het aantal van 70 namen geenszins uitzonderlijk is. Het wordt overtroffen in 1311 en '56 (75 nieuwe leden), 1324 (80) en bovenal 1387 (100). Met andere woorden, er is geen grond om aan te nemen dat de optekening uit 1249 een volledig overzicht biedt van de gildebroeders waarnaast de latere vermeldingen overduidelijk inauguraties betreffen van nieuwe leden. Ook de in 1249 genoemde personen zullen mijns inziens nieuwe leden zijn geweest. Hiermee in strijd schijnt de omstandigheid dat de eerstgenoemde naam van Johannes de Endia, qui fuit oldermanGa naar voetnoot1) is. Hiervoor is evenwel de volgende verklaring afdoende: ook in 1297, 1300, 1311, 1324Ga naar voetnoot2) en in sommige daaropvolgende jaren gaat aan de inschrijving der nieuwe leden de naam vooraf van de olderman onder wiens leiding de inauguratie had plaatsgevonden. De naamsvermelding van de olderman, voorafgaande aan de inauguratie uit 1249, valt uit dit gezichtspunt gemakkelijk te aanvaarden. Een ander verschil met de ledenlijst uit Sint-Omaars wordt gevormd door de frequentie waarmede men te Deventer het grote inauguratiefeest organiseerdeGa naar voetnoot3). Stelt men de Deventer opnemingsplechtigheid op 1 januari, dan blijkt dat er werd geinaugureerd na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een gemiddeld tijdsverloop van 3,3 jaarGa naar voetnoot1). Uit de lijst van Sint-Omaars blijkt dat gedurende het tijdvak 1263-1305 aldaar jaarlijks nieuwe leden werden ingeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Gemiddelde duur van het lidmaatschapVan negentien nieuwe Deventer gildebroeders is ons - uit andere bronnen - het sterfjaar bekendGa naar voetnoot2). Hieronder volgt een overzicht van de tijdvakken gedurende welke ieder van hen gildebroeder is geweest.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gemiddelde lidmaatschapsduur bedraagt 28,8 jaarGa naar voetnoot1). Het voorgaande wekt dan ook de indruk dat de doorsnee gildebroeder op betrekkelijk jeugdige leeftijd het lidmaatschap verwierf. Deze indruk wordt nog versterkt wanneer men nagaat van welke gildebroeders na de intrede uit andere bronnen kan worden bewezen dat zij in een later jaar nog in leven waren. Deze mogelijkheid bestaat bij niet minder dan 234 personenGa naar voetnoot2). De hieruit voortvloeiende 234 tijdvakken beslaan in totaal 6465Ga naar voetnoot3) jaar, hetgeen een gemiddelde oplevert van 27,6 jaar. Aangezien in het algemeen de gildebroeders, na de jongste vermelding die hen in levende lijve toont, niet onmiddellijk gestorven zullen zijn, is het verklaarbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat dit gemiddelde van 27,6 jaar lager ligt dan het gemiddeld tijdsverloop tussen de inauguratie en de dood van de gildebroeder (28,8 jaar). Gezien echter het grote aantal personen aan de hand waarvan men tot dit gemiddelde komen kan, is ook hier een aanwijzing te vinden van een als regel langdurig lidmaatschap. In samenvatting: naar aanleiding van 234 gevallen werd vastgesteld dat de gemiddelde duur van het gildelidmaatschap de 27,6 jaar overschreed, naar aanleiding van 19 andere gevallen dat men gemiddeld 28,8 jaar gildebroeder was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Intreegelden en borgstellingenBestudering van de rol verschaft enige gegevens over de wijze van inning der intreegelden, althans in het tijdvak 1334-'64. In 1334 wordt eenmaalGa naar voetnoot1), achter een regel waarin de namen van een drietal inauguraten worden genoemd, de toevoeging gevonden non solvit. Eén van deze personen heeft dus niet betaald. Dat deze betaling op het intreegeld doelt, en niet op de een of andere willekeurige bijdrage, wordt aannemelijk gemaakt uit de verdere omschrijvingen in de gilderol. Vanaf namelijk regel 698 (eveneens uit 1334) tot regel 883 (1347) vindt men veelvuldig, zij het niet altijd, achter de naam van het nieuwe lid de naam van een andere persoon, met de toevoeging fideiussor. Hiernaast is in 1337 (regel 702-773) dikwijls in de linker marge voorafgaande aan de namen der nieuwe leden een kruisteken (+) geplaatst. Hier en daar tussen deze namen heeft dezelfde hand die dit deel van de rol bijhield achteraf de woorden solvit of solverunt geschreven. Na 1337 - namelijk in het tijdvak 1338-'44Ga naar voetnoot2) - verdwijnt dit kruisteken, in plaats daarvan staat nu in die linker marge veelal de aantekening solvit of solverunt. In 1347Ga naar voetnoot3) tenslotte werden de woorden solvit/solverunt - indien zij althans zijn opgenomen - onmiddellijk achter de naam van de nieuwe leden geplaatst. Het blijkt dat fideiussores zowel werden toegevoegd aan leden die de maiori als die de minori het broederschap verwierven. Ook het kruisteken wordt geplaatst bij beide categorieën van nieuwe leden. Er is echter geen samenhang tussen de aanwezigheid van fideiussores en kruistekens. Soms komen beide aanduidingen voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij één en hetzelfde nieuwe lid, maar dit is geen regel. Er zijn nieuwe leden - zowel de maiori als de minori - die beide aanduidingen ontberen, of die met slechts één van de twee - onverschillig welke - in combinatie worden gebracht. Wel bestaat er - althans voor het jaar 1337 - een vaste samenhang tussen de later tussengeschreven aanduidingen solvit of solverunt en de kruistekens. Deze worden voortdurend in combinatie gevonden. In aanmerking genomen dat, zoals vermeldGa naar voetnoot1), de in 1337 op vel no. 5 geschreven tekst vermoedelijk een klad is, vallen bovenbeschreven aantekeningen op de volgende wijze te verklaren. Aan veel nieuwe leden - zij het niet aan alle - werd bij hun intrede, aanwijsbaar sedert 1334, de eis gesteld dat een andere gildebroeder bereid was voor hen borg te staan. Een borgstelling betreft hoogstvermoedelijk financiële verplichtingen. Indien, zoals ik meen, deze verplichting heeft bestaan uit de betaling van het intreegeld, moeten wij aannemen dat dezelfde betaalplicht ook rustte op die nieuwe leden aan wie de voorwaarde tot het meevoeren van een borg niet was gesteld. Nadat dit intreegeld was voldaan, tekende de gildesecretaris zulks aan in de klad-ledenlijst, namelijk door de woorden solvit of solverunt tussen de regels de wringen. Deze onoverzichtelijke manier van noteren maakte het niet gemakkelijk om in een oogopslag te controleren of een broeder al dan niet had betaald, reden waarom de secretaris vervolgens ter meerdere duidelijkheid een kruisje plaatste bij de namen dergenen die aan hun verplichtingen hadden voldaan. In een volgend stadium - namelijk op vel 6, dit vel is geen klad en werd bovendien door een andere hand beschreven - administreerde men op meer overzichtelijke wijze, liet het kruisteken achterwege maar schreef in plaats daarvan de aanduidingen solvit/solverunt in de linker marge. Een nog latere hand - namelijk de hand die in 1347 vel 8 beschreef - vergenoegde zich er mee de aanduiding solvit/solverunt te plaatsen achter de namen van de nieuwe leden die de betaling hadden voldaan. Dat deze betaling het intreegeld betreft is duidelijk. Reeds de omstandigheid dat de vermeldingen werden opgenomen in de koopmansgilderol, het archiefstuk waarin de gildesecretaris aantekening deed van de intrede van nieuwe gildebroeders, wijst in die richting. Voorts valt het op dat de naam van de betreffende nieuwe leden slechts éénmaal wordt voorzien van de aanduiding solvit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De enige betaling die ieder lid eenmaal - maar dan ook niet meer dan eenmaal - moest doen was die van het intreegeldGa naar voetnoot1). Hoofdelijke omslagen namelijk - indien althans dit middel tot het heffen van bijdragen bekend is geweest - zullen meer dan eens hebben plaats gevonden. Het kruisteken, de vermelding van de fideiussor en de uitdrukkingen solvit of solverunt slaan op het betalen van intreegeld. Het springt in het oog dat aan een kleine minderheid der nieuwe leden wel de naam van een fideiussor is toegevoegd maar geen aantekening dat de betaling werd voldaan. Bleven het nieuwe lid of de borg in gebreke? Tot slot dient vermeld dat een - eveneens gering - aantal gildebroeders noch een borg kent, noch een aantekening van betaling. Hebben wij hier te maken met wanbetalers of voldeden zij het intreegeld onmiddellijk bij de inauguratie in welk geval de vermelding van een borg overbodig was? De omstandigheid dat ook namen voorkomen waarbij geen borg wordt vermeld maar wel een aantekening van betaling doet vermoeden dat, wanneer de aanduidingen van zowel borg als betaling achterwege blijven, er sprake is van wanbetalers. De bovenbeschreven wijze van administratie bleef in gebruik tot en met 1347. Daarna houden deze toevoegingen op. Later echter schijnt men er op zeer halfslachtige wijze opnieuw mee te zijn begonnen. In namelijk het tijdvak 1356-'64 vindt men een hoogst enkele keerGa naar voetnoot2) in de linker marge een kruisteken of de aanduiding solvit/solverunt. Vermelding van fideiussores vindt dan niet meer plaats. Wellicht heeft de verplichting tot borgstelling ook bestaan in het sub II genoemde koopmansgilde van Sint-Omaars (1083-1127). Volgend op 19 artikelen betreffende het gildedrinken staat daar namelijk in de statuten een bepalingGa naar voetnoot3) waarvan het eerste stuk is weggevallenGa naar voetnoot4). Het resterende deel handelt over het stellen van borgen, helaas zonder dat wordt aangegeven waarvoor deze personen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
borg zullen staan. Onmiddellijk hierna volgt een bepalingGa naar voetnoot1) die inhoudt dat ieder, het zij jong of oud, die het gildelidmaatschap koopt, aan de gildesecretaris en het gildebestuur een geringe betaling dient te doen voordat zijn naam op de ledenlijst wordt geschreven. Deze betaling schijnt mij niet het intreegeld te zijn - het bedragje is bijzonder laag, en geldt bovendien voor iedereen, terwijl elders de intreegelden juist variëren voor de diverse categorieën van adspirant-lidmatenGa naar voetnoot2). Logischerwijs volgt een dergelijke bepaling op voorafgaande voorschriften inzake het tarief der intreegelden. Deze worden in de onderhavige consuetudines niet genoemd. Wellicht stonden zij in het weggevallen gedeelte van de bepaling omtrent de borgen. In dat geval was ook in Sint-Omaars de borgstelling bij intrede gebruikelijk. Borgstelling bij intrede in de koopmansorganisatie is een verschijnsel dat op de Britse eilanden veelvuldig wordt aangetroffenGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Beroep en maatschappelijke positie van de gildebroeders; aard van het koopmansgildeGa naar voetnoot4)Uit wat voor soort mensen was het gilde samengesteld? Deze vraag schijnt overbodig, immers van een organisatie die zichzelf koopmansgilde noemt, mag worden verwacht dat de leden koopman zijn. Echter, reeds de eerste uitgever van de Deventer rolGa naar voetnoot5) deelt de opvallende omstandigheid mede dat het gilde personen van zeer uiteenloopenden rang en zoowel geestelijke als wereldlijke onder zijne leden telde, en dat het Comanregilde... eene vereeniging was, die wel menschen van allerlei rang, bedrijf en stand opnam onder hare leden, maar toch bij voorkeur die van naam en vermogen. Dat deze opmerking op waarheid berust, blijkt uit het onderstaande. In totaal werden er - in de gehele periode 1249-1387 - 1455 nieuwe leden toegelaten. Al de geïnaugureerden waren mannen. Deze opmerking is niet overbodig; in de Britse koopmansgilden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk en in de hanze van Sint-Omaars en in de Brugse afdeling van de Vlaamse Hanze van Londen kwamen ook vrouwen voorGa naar voetnoot1). Van de bedoelde 1455 nieuwe leden dragen enkelen een beroepsnaam, van sommige anderen wordt het beroep in de rol expliciet vermeld volgend op hun doop- en achternaam, van weer andere personen is het beroep van elders bekendGa naar voetnoot2). In eerste instantie vindt men nu de volgende beroepsaanduidingenGa naar voetnoot3).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het bovenstaande moge het volgende tot verklaring strekken. De sub e) vermelde benaming van hovener kan zowel duiden op het beroep van tuinman als op een bewoner van een hofstede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezien het hoge maatschappelijke peil waarop zich veel gildebroeders bevondenGa naar voetnoot1), alsmede in het licht van het voor de gildebroeders geldende verbod om eigenhandig met een sikkel te arbeiden of een mestwagen op te ladenGa naar voetnoot2), heeft de laatste betekenis de voorkeur. Men dient te bedenken dat nog in de negentiende eeuw een aantal boeren met hun bedrijf was gevestigd in dat stadsdeel van Deventer dat uit de middeleeuwen dateertGa naar voetnoot3). De hoveners zullen vermogende boeren zijn geweest, wonend binnen Deventer. Onder deze categorie valt ook de sub k) genoemde landbouwer, namelijk Rodolfus Bijvank, van wie bekend is dat hij in de aanvang van de veertiende eeuw een stuk grond op de Deventer Enk deed bewerken. Het valt op dat twee leden van het koopmansgilde expliciet worden aangeduid als mercator (sub g), namelijk Lubbertus Mercator de Raelte en Henricus ter Upwolde mercator. Beiden verwierven het lidmaatschap de maiori, en behoorden dus niet tot families wier zonen traditioneel onder de broeders werden opgenomen. Een verklaring voor hun namen is ons inziens dat Lubbertus vanuit Raalte naar Deventer kwam, en reeds in zijn vroegere woonplaats met de als achternaam gebruikte beroepsnaam was aangeduid. In het geval van Henricus ter Upwolde is de toevoeging mercator wellicht bedoeld tot onderscheid van een andere Henricus ter Upwolde die twintig jaar vroegerGa naar voetnoot4) het gildebroederschap verwierf, en die misschien een ander beroep heeft uitgeoefend. Het feit dat de onder h) en i) genoemde personen inderdaad worden aangeduid als institor respectievelijk cremer en niet als mercator doet geloven dat de handel, door deze broeders gedreven, van een andere aard was dan die van de overige kooplieden. Wij zullen hier te maken hebben met marskramers. Onder n), o) en z) vinden wij achtereenvolgens een notarius civitatis Dauentriensis, vervolgens een notarius civitatis Dauentriensis van wie tevens bekend is dat hij clericus was, terwijl de laatste personen worden aangeduid als scriptor civitatis of onser stad scriver. Het is aannemelijk dat met zowel de notarii civitatis als met de stadsschrijvers dezelfde beroepscategorie wordt bedoeld. Vervolgens valt de aandacht op de personen, genoemd onder l), q), r), s), t), u) en v), respectievelijk de monnik uit het klooster te Varlar en de pastoors van Deventer, Heerde, de O.L. Vrouwe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerk, Reden, Twello en Wezepe. In Deventer kende men twee parochiekerken, die van O.L. Vrouwe en die van St. Nicolaas. De pastoor van de O.L. Vrouwekerk was een seculiere geestelijke, de plebaan van de op de Berg gelegen St. Nicolaaskerk daarentegen werd altijd aangesteld door het Westfaalse klooster Varlar. In de volksmond heette de laatstgenoemde geestelijke dan ook de prior op de Berg. Deze plebaan zal ongetwijfeld regulier zijn geweest, de monniken stelden een van hun mede-kloosterlingen aanGa naar voetnoot1). Onder de monnik te Varlar dient derhalve de pastoor van de St. Nicolaaskerk te worden verstaan. Zodoende waren er, van de bovenbedoelde zeven personen, drie pastoor te Deventer en de vier anderen vervulden hetzelfde ambt te Heerde, Reden, Twello en Wezepe. Overigens dient opgemerkt dat van drie personen, uit het midden van deze zeven pastoors, het geestelijk beroep eerst bekend wordt op een moment dat met zekerheid later valt dan hun opname in het gilde terwijl ten aanzien van een vierde persoon niet valt vast te stellen of hij nog gedurende de jaren van zijn priesterschap gildebroeder is geblevenGa naar voetnoot2). De theoretische mogelijkheid bestaat derhalve dat deze personen eerst na hun intrede in het gilde tot de geestelijke stand overgingen en vervolgens het koopmansgilde verlieten. Gezien de onomstotelijke aanwezigheid, onder de gildebroeders, van andere pastoors lijkt zulks mij overigens niet waarschijnlijk. De hierboven opgestelde lijst van beroepen krijgt - na deze verklaringen - het volgende aanzien:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te midden van de 1455 personen die men in het gilde ziet binnentreden zijn er derhalve 60 van wie het beroep met zekerheid bekend is. Van 21 broeders uit dit getal van 60 wijst de beroepsaanduiding naar de status van ambachtsman, namelijk het geval van de bakkers, barbier, kleermakers, kuipers, marskramers, olieslager, steenhouwer en wijntapperGa naar voetnoot1). De resterende 39 personen echter hebben kennelijk behoord tot de maatschappelijke bovenlaag, namelijk de goudsmeden, gruiters, kooplieden, landbouwers, munters, pastoors, stadsbode, stadsschrijvers en viskopersGa naar voetnoot2). Ter vergelijking richten wij onze aandacht op de sub I genoemde statuten van het koopmansgilde uit ValenciennesGa naar voetnoot3), waar te lezen staat dat de voorzitter van de broederschap van beroep koopman moet zijn. Hieruit volgt dat ook personen van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere broodwinning onder de broeders voorkwamen. Dezelfde situatie wordt ook elders aangetroffen. Zie de sub III genoemde naamlijst van de leden van het Keulse koopmansgilde (ca. 1135-ca. 1180). In dit gezelschap vinden wij eveneens beroepsaanduidingen die - te midden van een gemeenschap van kooplieden - niet voor de hand liggenGa naar voetnoot1); deze zelfde beroepen worden trouwens eveneens aangetroffen onder de Deventer gildebroeders. Voorts vallen te midden van de 1577 namen, die uit de periode van kort voor 1241 tot 1305 bekend zijn uit de hanze van Sint-Omaars (genoemd onder VII), die van grote aantallen handwerkers in het oogGa naar voetnoot2). Onder de 199 personen die in het tijdvak 1281-'99 te Brugge het lidmaatschap verwierven van de Vlaamse Hanze van Londen - genoemd onder XII - trof WyffelsGa naar voetnoot3) 62 handwerkers aan. Hij concludeertGa naar voetnoot4) zo (in de Vlaamse Hanze van Londen) het exclusivisme ten overstaan van de wevers en andere minder gewaardeerde handwerkers tot het einde toe bleef bestaan, de hanze op het einde der XIIIde eeuw, te Brugge althans, in het geheel niet meer een beperkte groepering van rijke kooplieden was. Voorshands valt uit deze staat van Deventer beroepen de conclusie te trekken dat lang niet alle gildebroeders koopman waren. Te midden van hen bevond zich namelijk een aantal handwerkers benevens een zeker aantal geestelijken en ‘ambtenaren’. Onder de laatsten reken ik de stadsschrijvers, de stadsbode en de gruitersGa naar voetnoot5). Het grote bestanddeel dat de aanzienlijken vormen te midden van deze 60 personen is opvallend. Meer dan de helft van deze gildebroeders blijkt tot de maatschappelijke bovenlaag te behoren. Van Doornincks conclusieGa naar voetnoot6) dat de leden van het koopmansgilde voor het grootste deel tot de aanzienlijken behoorden blijft aanvaardbaar. De indruk van het hoge maatschappelijke peil van de gildebroe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders wordt nog versterkt wanneer men nagaat wat - naast het beroep - omtrent de 1455 nieuwe leden bekend is, hetzij ten tijde van hun inauguratie hetzij op een later momentGa naar voetnoot1). Vijftien gildebroeders waren landeigenaarGa naar voetnoot2), van een hunner staat bovendien vast dat hij van beroep munter wasGa naar voetnoot3). Als leenman van de heren van Voorst, van de proost van Deventer, van de proost van Oldenzaal en van het Sticht Utrecht worden negen broeders vermeldGa naar voetnoot4). Zeven gildebroeders blijken over één of meer jaarrenten te beschikkenGa naar voetnoot5). Van een huis en erf, althans van enig onroerend goed gelegen binnen de stad, wordt zesmaal een broeder als eigenaar genoemdGa naar voetnoot6). Eén broeder blijkt tiendeigenaarGa naar voetnoot7), van een andere broeder is bekend dat hij een vrome schenking deed van een aanzienlijke omvangGa naar voetnoot8). Twee gildebroeders bezaten ieder een molenGa naar voetnoot9). Van vier gildebroeders weten wij dat zij de stad Deventer een financieel voorschot dedenGa naar voetnoot10). Van twee personen uit dit viertal is ons overigens het beroep bekend; zij waren respectievelijk kleermakerGa naar voetnoot11) en marskramerGa naar voetnoot12). Als getuige in een van elders bekende oorkonde treedt - te midden van andere getuigen waaronder enkele ridders - viermaal een gildebroeder opGa naar voetnoot13). Acht leden worden aangeduid met de titel dominusGa naar voetnoot14) en zullen derhalve geestelijke of ridder zijn geweest. Van één van hen staat met zekerheid vast dat hij kanunnik wasGa naar voetnoot15), een ander wordt presbiter genoemdGa naar voetnoot16). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van dertien gildebroeders is bekend dat zij kanunnik of vicarius waren in het kapittel van St. Lebuinus te DeventerGa naar voetnoot1), een hunner voerde - zoals gezegd - aanwijsbaar de titel dominusGa naar voetnoot2). Eén broeder was kanunnik te ElstGa naar voetnoot3), een andere broeder was hoogstwaarschijnlijk kanunnik te DoetinchemGa naar voetnoot4). Als kastelein van het huis WaerdenborghGa naar voetnoot5) staan twee ledenGa naar voetnoot6) bekend. Tien maal vermelden de stadsrekeningen dat een met name genoemde gildebroeder van het stadsbestuur een vergoeding ontvangt in verband met (de verwerking van) stenen, te weten decstenen en tyghelstenenGa naar voetnoot7). Ter verklaring van de betaling door de overheid aan particulieren omdat dezen stenen bouwmateriaal aanwendden, moge gelden dat het stadsbestuur op deze wijze het brandgevaar probeerde te verminderen. Wij hebben hier te maken met een tegemoetkoming, verstrekt aan die burgers die hun houten huis met strodak vervingen door een stenen woning. Naar ik aanneem waren slechts de meer kapitaalkrachtigen daartoe in staat. Naast de hierboven genoemde kanunniken en de pastoors van Deventer, Heerde, Reden, Twello en Wezepe, telde het gilde vier ledenGa naar voetnoot8) die als presbiter of sacerdos worden aangeduid. Als rentmeester van Salland staat één gildebroeder bekend. Van hem weet men bovendien dat hij goudsmid wasGa naar voetnoot9). De titel van ridder (miles) werd gevoerd door vier gildebroedersGa naar voetnoot10). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet minder dan 99 leden blijken schepen te zijn geweestGa naar voetnoot1). Onder hen worden ook personen aangetroffen die behoren tot de hierboven vermelde beroepscategorieën. Dertien gildebroeders waren schout van DeventerGa naar voetnoot2); vier van hen staan tevens als schepen bekend en één persoon uit de categorie schout-gildebroeder voerde de titel van milesGa naar voetnoot3). Aan de hand van het voorafgaande valt nu het onderstaande overzicht op te stellen:
In totaal 205 personen. Maar aangezien zich hieronder een zeker aantal namen bevindt van personen die tot twee of meer van bovenstaande groepen behoren, bedraagt dit aantal gildebroeders in werkelijkheid 168. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met andere woorden: van 168 personen - uit een totaal van 1455 broeders - staat onomstotelijk vast dat zij deel uitmaakten van de maatschappelijke bovenlaag. Dit vormt een nieuwe aanwijzing voor de gemiddeld waarschijnlijk aanzienlijke sociale positie der gildebroeders. Ter zijde dient overigens opgemerkt dat het bovenstaande geen absoluut bewijs vormt, een man immers van nederige status zal uit dien hoofde ontbreken in bijvoorbeeld lijsten van schepenen of optekeningen omtrent grondbezit. Onloochenbaar echter blijft de indruk van aanzienlijkheid, ons verschaft door het onderzoek naar de maatschappelijke positie der gildebroeders. In bovenstaand verband dient gedacht aan de opmerking van EspinasGa naar voetnoot1) dat men als ereleden van de hanzen wellicht adellijken accepteerde die niet aan de actieve handel deelnamen maar die door hun aanwezigheid het aanzien van de organisatie deden stijgen. Ter vergelijking de Keulse situatie. Deze schijnt van overeenkomstig karakter te zijn geweest. Uit 1344 is een lijst bekend van 104 Keulse wantsnijdersGa naar voetnoot2). Hiervan dragen er 13 de titel van her, één de titel van dominus. Onder de herren vindt men er twee die schepen zijn, twee die zich ritter noemen waarboven één her zowel ritter was als schepen. Van een ander uit deze 13 personen wordt medegedeeld dat zijn vader ritter was, een volgende was zelf her en schepen tegelijk en staat voorts aangeduid als sün des greven. Tot slot wordt van twee Keulenaren vermeld dat hun vader de titel van her voerde en blijkt een van de wantsnijders ritter te zijn. Niet minder dan 17 van deze 104 Keulenaars behoorden dus tot de maatschappelijke bovenlaagGa naar voetnoot3). Geheel anders zouden de verhoudingen te Sint-Omaars hebben gelegen. WyffelsGa naar voetnoot4) wijst op de hierboven gereleveerde mening van Espinas - Wyffels kent aan Espinas' studie voor wat de hanze van Sint-Omaars aangaat geen waarde toeGa naar voetnoot5) - onder mededeling dat zulke adellijke personen door hem niet worden aangetroffen in de ledenlijsten van de hanze van Sint-Omaars (genoemd onder VII, uit het tijdvak kort voor [1241]-1305). (Hiermede bedoelt Wyffels: adellijken in eigenlijke zin of milites, wel te onderscheiden van aanzienlijke burgers. Immers Wyffels zelf komt tot de conclusie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het stedelijk patriciaat voor het overgrote deel lid was van de hanzeGa naar voetnoot1).) Wanneer wij echter bedenken dat in de statuten van het koopmansgilde van Sint-Omaars (1083-1127) wordt bepaald dat ridders en geestelijken om niet de gildefeesten konden bijwonenGa naar voetnoot2), vervalt - indien te Sint-Omaars het twaalfe-eeuwse koopmansgilde en de dertiende-eeuwse hanze in feite één en dezelfde organisatie vormen - de noodzaak van de aanwezigheid hunner namen te midden van de nieuwe hanzeaten. Waarom zouden de adellijken en de geestelijkheid een intreegeld voldoen zolang het niet in hun bedoeling lag om effectief handel te drijven en zij zonder betaling deel konden hebben aan het gezellig verkeer der verenigingsleden? Het schijnbare verschil tussen enerzijds Deventer en Keulen en anderzijds Sint-Omaars, voor wat betreft de maatschappelijke positie van de leden der koopmansorganisaties, behoeft dus niet gelijk te zijn aan de werkelijke toestand. Hiernaast richten wij onze aandacht op het gilde of de hanze van Groningen (vermeld sub V, dertiende eeuw). Uit het feit dat de statuten aan leden van de magistraat tijdens hun ambtsperiode het recht ontzeggen om zich tot bestuurslid te laten verkiezenGa naar voetnoot3), valt af te leiden dat te midden van de hansbroderen inderdaad magistraatspersonen werden aangetroffen. Bezie voorts de 199 personenGa naar voetnoot4) die in het tijdvak 1281-'99 te Brugge lid werden van de Vlaamse Hanze van Londen (genoemd sub XII). Van 69 uit hun midden is het vermogen bekend, door de uitgever Wyffels vermeld achter de naam van de betreffende hanzeaat. Dan blijkt dat 39 personen een bezit hadden, variërend tussen de 200 en 1000 pond, 20 leden bezaten tussen 1000 en 2000 pond, één hanzeaat bezat tussen 2000 en 3000 pond en negen leden beschikten over een vermogen dat de 3000 pond te boven ging. Ook te Brugge vond men derhalve in de koopmansorganisatie veel aanzienlijken. Onder de bovengenoemde te Deventer aangetroffen voorname personen vallen in het bijzonder in het oog de geestelijken (19 gildebroeders, te weten 15 kanunniken en 4 lidmaten die presbiter of sacerdos worden genoemdGa naar voetnoot5)), de ridders (4) en de domini (8). Hoe rijmt zich hun aanwezigheid in een koopmans-gilde? Van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ridders mag men desnoods aannemen dat wij hier te maken hebben met geridderde rijke kooplieden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de domini voor zover althans met deze aanduiding eveneens ridders worden bedoeld; van zes van hen valt overigens de maatschappelijke status niet vast te stellen, de zevende en de achtste waren onloochenbaar geestelijke. Echter, de 19 geestelijken zijn ongetwijfeld geen koopman geweest. Evenmin waren kooplieden - zij bleven buiten de zo juist gemaakte optelling - de reeds vroegerGa naar voetnoot1) genoemde pastoors (7) en de stadsschrijver-clericus (1). De aanwezigheid van deze 26Ga naar voetnoot2) personen, behorende tot de geestelijke stand, vormt onder de leden van een koopmansgilde een anomalie. In dit verband dient gewezen op een veel oudere bepaling, daterend uit het tijdvak 1083-1127, van het koopmansgilde van Sint-Omaars (genoemd sub II)Ga naar voetnoot3) inhoudende dat iedere avond van het gildedrinken aan al de te Sint-Omaars dienstdoende geestelijken een maat drank zal worden gezonden. Indien de koopmansgilden inderdaad teruggaan op in oorsprong religieuze vergaderingen - in bijvoorbeeld Valenciennes (sub I, statuten uit de elfde eeuw) worden de religieuze verplichtingen nog zeer beklemtoond - dan is het niet onlogisch dat tijdens de feesten van de vereniging ook de priesterschap werd getracteerd. In een later stadium kunnen dan deze priesters in persoon bij het gildedrinken aanwezig zijn geweest, om tenslotte - zoals te Deventer wordt aangetroffen - ook officiëel door middel van een inauguratie lid van het koopmansgilde te worden. Ook onder de 199 personen die te Brugge in het tijdvak 1281-1299 lid werden van de Vlaamse Hanze van Londen - zie sub XII - treffen wij twee ‘klerken’ aanGa naar voetnoot4) terwijl in Engeland, onder de leden van het koopmansgilde te Derby, monniken en tempelridders voorkomenGa naar voetnoot5). Een oplossing voor het vraagstuk van de aanwezigheid der geestelijken onder de Deventer gildebroeders is te vinden wanneer men aanneemt dat het gilde, naast zijn taak als koopmansorganisatie, nog een tweede functie vervulde, namelijk die van ontspan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ningsvereniging voor de gehele maatschappelijke bovenlaag. De gildebijeenkomsten hebben dan een rol gespeeld, niet ongelijk aan die van een (periodieke) sociëteitsbijeenkomst. Het feit dat het koopmansgilde niet alleen uit zelfstandige meesters bestond, maar dat tegelijk met hen ook hun zoons werden opgenomen, leidt eveneens tot de conclusie dat deze organisatie naast haar functie als beroepsvereniging ook een andere, bijvoorbeeld die van een soort heren-sociëteit kende. Deze zoons immers was het - althans in de vijftiende eeuw - uitdrukkelijk verboden de lakenhandel uit te oefenenGa naar voetnoot1) zolang zij niet zelfstandig waren gevestigd. Gezien de veelvuldig voorkomende omstandigheid dat vader en zoons tegelijkertijd in het gilde intreden, valt niet aan te nemen dat in al die gevallen de zoons reeds zelfstandig waren. Hun aanwezigheid in het wantsnijdersgilde wordt dan onverklaarbaar, indien althans die organisatie uitsluitend een beroepsvereniging zou zijn geweest. De omstandigheid dat een opmerkelijk deel van de gildebroeders - te weten de 26 geestelijken - beslist geen koopman was, ontslaat ons van de noodzaak om aan te nemen dat al de bovengenoemde schouten, schepenen, milites, domini, kasteleins van Waerdenborgh enz. enz. tevens het koopmansberoep uitoefenden. Waarschijnlijk was het bekleden van een aanzienlijke positie (priesterwijding, ridderslag, lidmaatschap van het stadsbestuur, bezit van geld en goederen) voldoende om tot de koopmansorganisatie te worden toegelaten. Is dit juist, dan valt een probleem weg waarmede Wyffels te kampen had bij zijn behandeling van de sub VII genoemde ledenlijst van de hanze van Sint-Omaars (circa [1241]-1305)Ga naar voetnoot2). Immers onder de leden van die vereniging trof de Belgische auteur diverse personen aan wier beroep niet dat van koopman was, maar die in hun levensonderhoud voorzagen op een manier die aan de plaatse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke hanzeaten uitdrukkelijk was verboden. Zij waren namelijk handwerker. Naar mijn mening werd in Sint-Omaars het bedoelde verbod zodanig geïnterpreteerd dat (rijke) handwerkers wel degelijk lid konden worden van de vereniging maar dat de effectieve koophandel hun desondanks ontzegd bleef. Hun lidmaatschap had geen direct economisch doel, maar was gericht op de verwerving van status en op de maatschappelijke omgang met andere aanzienlijken. Ook elders, zo zullen wij constateren, was voor handwerkers de toegang tot de koopmansvereniging formeel gesloten. Desondanks treffen wij zulke personen in de ledenlijsten aan. Kennelijk gold zo niet het dure lidmaatschap, dan toch het bijwonen van de vergaderingen als begerenswaardig. Onder andere blijkt zulks uit artikel 6 der Deventer statuten en uit een overeenkomstige bepaling uit Sint-Omaars (1083-1127)Ga naar voetnoot1) waarin rekening wordt gehouden met personen die zich tijdens de vergadering voordoen als gildebroeder om op die wijze deel te hebben aan het gildefeest. Dat velen het gildebroederschap begeerden zonder daadwerkelijk koopman te zijn, valt ook af te leiden uit het volgende. In de door het stadsbestuur vastgestelde nieuwe statuten van het Deventer koopmansgilde (uit 1300, genoemd sub XV) komt een bepaling voor dat niet-gildebroeders slechts inferieure kwaliteiten laken en detail mogen verhandelenGa naar voetnoot2). De daaropvolgende bepaling schrijft onder andere voor dat onder dezelfde beperking ook die gildebroeders vallen die een beroep uitoefenenGa naar voetnoot3). Onder beroep zal hier moeten worden verstaan: ander beroep dan dat van (laken)koopman. Naar ik aanneem was het doel van deze bepaling te voorkomen dat die gildebroeders die - zonder koopman te zijn - het lidmaatschap hadden gezocht uit overwegingen van gezelligheid of maatschappelijk aanzien, naast hun beroep bovendien in de lakenhandel zouden beunhazen. Een voorwaarde tot de begrijpelijkheid immers van de genoemde bepalingen is dat niet alle gildebroeders lakenkoopman | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren of begeerden te worden. Maar waartoe zou in dat geval hun lidmaatschap hebben gediend anders dan om aanzien te verwerven en om ontspanning te vinden te midden van een bepaalde maatschappelijke laag? Immers hoewel deze bepaling tot doel had om de lakenhandel te beperken tot diegenen die stricto sensu wantsnijder waren en om daarmede de concurrentie van beunhazen uit te sluiten door middel van een verbod van nevenberoep, valt niet te loochenen dat binnen het gilde na 1300 naast lakenkopers ook talrijke personen worden aangetroffen die een ander beroep uitoefenenGa naar voetnoot1). Welnu, ten aanzien van de lakenhandel kenden dergelijke mensen geen uitgebreider rechten dan de niet-gildebroeders. Wordt in andere koopmansorganisaties een dergelijke toestand aangetroffen? Wanneer bij de Vlaamse Hanze te Londen (concept-statuten vermeld sub IX, derde kwart dertiende eeuw) de regel geldt dat diverse categorieën van handwerkers hun beroep vaarwel dienen te zeggen voordat zij tot de hanze worden toegelaten en de handel op Engeland hun open staatGa naar voetnoot2), dan is duidelijk sprake van uitschakeling van handwerkers uit de handelstochten. Hierdoor worden de concurrentiemogelijkheden beperkt: de koopman-tevens-handwerker wordt de gelegenheid ontnomen om een andere koopman - die geen handwerk verstond - ten tijde dat het de handel slecht ging, te overvleugelen door middel van de uitoefening van zijn oude beroep. De sub XII genoemde lijst van Bruggelingen die in hun woonplaats in de periode 1281-'99 lid werden van de Vlaamse Hanze van Londen, toont ons echter de verver Jan Izerin en de makelaar Willem Ram, beiden behorend tot die categorieën van handwerkers die de toegang tot de hanze met zoveel woorden was ontzegd. Hoe is hun aanwezigheid te verklaren? Opnieuw denk ik aan welgestelden die het hanzelidmaatschap zochten uit overwegingen van maatschappelijk verkeer en niet vanwege de handelsmogelijkheden waarvan immers de voornoemde ‘statutaire’ bepalingen hen nadrukkelijk uitsluiten. Aangezien de uitgever Wyffels achter de namen dezer personen hun vermogen aangeeft, kan ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanzien van Jan Izerin en Willem Ram worden vastgesteld dat zij in 1297 een vermogen bezaten van respectievelijk 1600 en 600 pond. Beiden mogen ongetwijfeld als vermogend worden aangemerkt. In tegenstelling tot de meeste andere koopmansgilden in Engeland, Ierland en WalesGa naar voetnoot1) was in de Engelse stad Beverley de toegang tot het koopmansgilde verboden voor handwerkers. Desondanks verwerft in 1344 de kleermaker Stephen of Otley het lidmaatschap, blijkbaar zonder zijn oude broodwinning vaarwel te zeggenGa naar voetnoot2). In de statuten van het koopmansgilde van Valenciennes (genoemd sub I, artikel 50 uit de periode 1051-1302) worden eveneens bepaalde soorten van handwerkersGa naar voetnoot3) buiten het gilde gesloten, of beter: hun wordt de keuze gelaten tussen het opgeven van hun oude beroep of de betaling van een hoog intreegeld. Latere ledenlijsten en registers van intreegelden ontbreken. Men kan dus niet nagaan of ondanks deze bepaling de betreffende handwerkers zonder dit hoge intreegeld tot de broederschap werden toegelaten. Ook in de çonfraternitas mercatorum of hansa uit Middelburg (statuten uit 1271, genoemd sub X) was aan meer dan 30 soorten handwerkers de intree verbodenGa naar voetnoot4). Eveneens in dit geval ontbreekt een ledenlijst die zou kunnen uitwijzen hoe dit voorschrift in de praktijk heeft gewerkt. Deftigheid werd in het Deventer gilde met opzet nagestreefd. Een der statutaire bepalingen uit 1300Ga naar voetnoot5) deelt mede dat de gildebroeder die eigenhandig met de sikkel arbeidt of mestwagens oplaadt, om die reden zal worden beboet. En nog in de tweede helft van de vijtiende eeuw werden onvrijen uit het gilde geweerdGa naar voetnoot6). Het voorgaande mag ook tot meerdere verklaring gelden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bepaling uit de statuten van het koopmansgilde te Sint-OmaarsGa naar voetnoot1) (vermeld sub II, dit artikel is uit het tijdvak 1083-1127), waarop reeds hierbovenGa naar voetnoot2) is gewezen. Daar namelijk wordt vastgesteld dat niet-lidmaten, wanneer zij worden betrapt bij deelname aan het gildefeest, of boete of intreegeld zullen betalen inde clericos, milites, et mercatores extraneos excipimus. Vander LindenGa naar voetnoot3) leidde hieruit af dat geestelijken, ridders en elders thuis horende kooplui bij het gildedrinken niet werden toegelaten. Mijns inziens vertelt deze passage het tegenovergestelde: ieder die als niet-lid bij het gildefeest aanwezig was, werd gedwongen tot betaling, met uitzondering van geestelijken, ridders en kooplui uit andere plaatsen. Onder de laatste categorie dienen ons inziens te worden verstaan elders woonachtige kooplieden die zich voor zaken te Sint-Omaars ophielden, en die door hun aldaar wonende zakenrelaties ter verpozing werden meegenomen naar het gildefeest. Het zou onredelijk zijn geweest van hen een intreegeld of boete te eisen, hetgeen temeer klemt wanneer wij bedenken dat de koopman naar waarschijnlijkheid tot een groot aantal steden zijn handelsreizen zal hebben uitgestrekt, en het een zware belasting zou hebben gevormd om overal intreegelden of boeten te voldoen. Het ligt voor de hand dat koopmansorganisaties elkaars leden wederzijds tot de vergaderingen toelieten, zonder daarvoor betaling te eisen. Een hierop aansluitende bepaling uit dezelfde statutenGa naar voetnoot4) deelt mede dat tot het gildedrinken personen toegang hadden die aan de broeders onbekend waren, mits hun hospites zouden verklaren dat deze lieden met vreedzame bedoeling kwamen. Aangezien dezelfde coutumes verbiedenGa naar voetnoot5) om huisgenoten - bedoeld wordt: huisgenoten-niet-gildebroeders - te introduceren bij het gildefeest, mag hier worden gedacht aan vreemdelingen van buiten Sint-Omaars. Een dergelijke situatie kwam ook voor te Valenciennes (statuten vermeld sub I, de betreffende bepaling dateert uit 1103-1302) waar men vaststeltGa naar voetnoot6) dat de koopman uit den vreemde slechts dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegang heeft tot het drinkgelag indien hij zich voor korte tijd te Valenciennes ophoudt, maar dat zulks niet geldt voor hem qui ait demoret longement en ceste ville. Resteren in het koopmansgilde van Sint-Omaars de categorieën van geestelijken en ridders die kennelijk aan het gildedrinken konden deelnemen zonder tot betaling te worden gedwongen. Hun aanwezigheid wordt zelfs gestimuleerd door voor deze personen de bepalingen inzake intreegelden en boete niet van toepassing te verklaren. De verhoudingen liggen dus als in Deventer: naast kooplieden delen ridders en geestelijken in de gezelligheid van het gilde. Op een identieke situatie schijnt onder andere een dertiende-eeuwse bepaling te duiden, opgenomen in de statutenGa naar voetnoot1) van de koopmansvereniging te Groningen, hierboven sub V genoemd. Daarin wordt vastgesteld dat aan het gildedrinken slechts de hansbroderen zullen deelnemen. Als uitzondering daarop schrijft men voor dat ook leden van de stedelijke raad een aandeel zullen ontvangen in het verstrekte bier. Kennelijk stelde men het op prijs de aanzienlijken te betrekken bij de bijeenkomst, ook wanneer zij geen hansbroder waren. Dergelijke bepalingen worden ook gevonden in het koopmansgilde van Valenciennes (statuten genoemd sub I, de betreffende bepaling, artikel 62, is uit de periode 1103-1302) waar men vaststelt dat tijdens het gildedrinken ook wijn zal worden verstrekt aan conte, le contesse et les castelains. Hoewel het voor de hand schijnt te liggen dat de bedoelde personen hun aandeel wijn in hun woning ontvingen, blijkt ook uit dit artikel de hang van de broeders om zich te associëren met aanzienlijkenGa naar voetnoot2). Uit de bovenstaande voorbeelden wil ik afleiden dat de koopmansorganisaties niet alleen openstonden voor aanzienlijken uit andere groepen, maar dat men zelfs de aanwezigheid van zulke personen op de vergaderingen stimuleerde door middel van het achterwege laten van het intreegeld, door verstrekkingen van wijn en bier, etc. Inderdaad treffen wij de meerderheid van de stedelijke aanzienlijken in de koopmansorganisaties aan. Voor de hanze van Sint- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omaars (statuten en ledenlijst genoemd sub VII, [1241]-1305) heeft WyffelsGa naar voetnoot1) berekend dat uit de schepenen van die stad circa 90 procent lid was van de organisatie. Naast de 99 schepenen die lid waren van het Deventer gildeGa naar voetnoot2) zijn uit de periode 1249-1387 de namen bekend van 48 schepenenGa naar voetnoot3) die in de gilderol niet fungeren. Met andere woorden, van de Deventer schepenen - voor zover ons bekend - was 67 procent gildebroeder. Men mag zeker aannemen dat de Deventer schepenen tot de aanzienlijken behoorden. Van een democratische beweging - zoals in het begin van de veertiende eeuw in Vlaanderen en Utrecht - die de samenstelling van de magistraat ingrijpend zou hebben gewijzigd is namelijk in Deventer niets bekend. Evenmin wordt invloed van de ambachtsgilden op de samenstelling van het stadsbestuur - een kenmerk van een voorafgaande democratische beweging - te Deventer aangetroffen. Dat dikwijls de stedelijke magistraat in de twaalfde en dertiende eeuw voor een groot deel - zo niet voor de volle 100 procent - lid was van de koopmansgilden of behoorde tot de familiekring van de broeders, is ook naar voren gebracht door Vander Linden en PlanitzGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. De gildebroeders en hun voorouders; geografische herkomstIn veel gevallen was de achternaam van een nieuwe Deventer gildebroeder een zogenaamde herkomstnaam. Sommige van deze herkomstnamen komen zeer frequent voor (bijvoorbeeld Van Apeldoorn en Van Arnhem), anderen worden slechts één of tweemaal aangetroffen. Wanneer men de gelijkluidende achternamen tezamen voegt, dan blijkt dat er onder de nieuwe gildebroeders 82 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende herkomstnamen voorkomenGa naar voetnoot1). Van een tweetal van deze aanduidingenGa naar voetnoot2) is de aardrijkskundige ligging aan schrijver dezes niet bekend. Twaalf namen zijn stadstoponiemenGa naar voetnoot3). Van de resterende 68 herkomstnamen hebben vele betrekking op huidige Nederlandse of Duitse gemeenten, andere duiden op dorpen of buurschappen binnen zulke gemeenten. In het onderstaande zijn deze dorpen en buurschappen verwerkt onder de vermeldingen van huidige gemeenten. De 68 toponiemen worden nu ondergebracht in de hiernavolgende staat: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze 68 toponiemen bevinden er zich 49 binnen een straal van 40 km. van Deventer - hemelsbreed gemeten. Van de 19 resterende toponiemenGa naar voetnoot1) vallen er negenGa naar voetnoot2) binnen een straal van 60 km., terwijl vierGa naar voetnoot3) toponiemen op een afstand van meer dan 60 maar minder dan 80 km. van Deventer worden aangetroffen. De zes overigeGa naar voetnoot4) liggen op een afstand van tussen de 90 en 110 km. van Deventer verwijderd. Een uitzondering hierop vormt slechts het toponiem Wagenberg, dat wordt aangetroffen in de gemeente Terheide (N.Br.), op een afstand van ca. 125 km. van Deventer. Men kan zich met reden afvragen of dit toponiem inderdaat onder het uitzonderlijk verre Terheide moet worden gezocht, en of wij niet te maken hebben met een verdwenen plaatsnaam, dichter bij Deventer gelegenGa naar voetnoot5). Met andere woorden, van de herkenbare herkomstnamen blijkt 72 procent afkomstig van binnen een straal van 40 km., 13 procent kwam uit een gebied van meer dan 40 maar minder dan 60 km., voor 6 procent zijn deze grenzen respectievelijk 60 en 80 km., voor de resterende 9 procent schommelt deze afstand om een gemiddelde van 100 km. Herkomstnamen die op een grotere afstand duiden, worden niet aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bovenstaande houdt uiteraard niet in dat alle dragers van een herkomstnaam in eigen persoon uit de betreffende plaats naar Deventer waren gekomen. Maar wel kan worden aangenomen dat de familie van de aldus genaamden uit die plaats afkomstig was. De vergelijking van de herkomstnamen der families geeft derhalve een aanwijzing van de landstreken van waaruit de bewoners in de loop der tijd metterwoon naar Deventer waren vertrokken. De overgrote meerderheid kwam - zoals in het bovenstaande is aangetoond - uit de nabije omtrek, te weten een dagreis ver, of soms nog minder. Zulks komt ook op andere wijze naar voren, namelijk wanneer men een overzicht samenstelt van die gemeenten uit wier gebied meer dan één herkomstnaam in Deventer als achternaam werd gebruikt:
Slechts Hardenberg ligt (even) boven de 40-km.-grens. Anderzijds zijn juist Voorst, Diepenveen met het daaraangrenzende Olst, en Gorssel, waarnaartoe respectievelijk 7, 3, 4 en 2 herkomstnamen verwijzen, randgemeenten van Deventer. Binnen de groep van families die afkomstig waren uit de landstreek die minder dan een dagreis van Deventer verwijderd ligt, vormen zij die uit de allernaaste omgeving kwamen een relatief groot bestanddeel. Te midden van de 19 toponiemen, liggend op een afstand groter dan 40 km.Ga naar voetnoot1), zijn duidelijk enige concentraties aan te tonen. Dinslaken, Dülken, Elten, Emmerik en Kempen liggen in het huidige Duitsland in de omgeving van de Beneden-Rijn. Gramsbergen, Hardenberg (vanwaar twee herkomstnamen) en Koevorden zijn alle te vinden in of bij de Noord-Oosthoek van Overijssel. Culemborg, Renen, Tiel en Zaltbommel liggen in of bij de Betuwe, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere zin geldt zulks ook voor 's-Hertogenbosch. Slechts Leiden, Oldenzaal, Ruinen, Terheide en Vreden liggen ten opzichte van de overige herkomstplaatsen min of meer geïsoleerd. Men kan stellen dat met betrekking tot Oldenzaal, aangezien deze stad grenst aan een gebied - namelijk West-Twente - waar veel andere Deventer herkomstnamen worden aangetroffen, deze geïsoleerde positie meer ogenschijnlijk is dan werkelijk. Dit zelfde geldt voor Ruinen en Vreden die onder het natuurlijke achterland van N.W. Overijssel en de Achterhoek mogen worden gerekend. Resteren Leiden en Terheide. Ten aanzien van het onder Terheide aangetroffen toponiem Wagenberg heb ik hierbovenGa naar voetnoot1) mijn twijfel uitgesproken. Het enige onloochenbaar geïsoleerde toponiem is Leiden. Hierin onderscheidt zich het Deventer koopmansgilde van bijvoorbeeld het koopmansgilde te Keulen (lijst van nieuwe leden genoemd sub III, uit het tijdvak ca. 1135-ca. 1180). Te midden van de 704 namen van nieuwe lidmaten springen onmiddellijkGa naar voetnoot2) tien achternamen in het oog die op een verre herkomst duidenGa naar voetnoot3). Onder de 59 Keulse wantsnijders, bekend uit ca. 1247 (naamlijst hierboven vermeld sub VIII), trof ik zulke personen echter niet aan. Een verre herkomst blijkt eveneens uit een gering aantal achternamen, voorkomend onder de hanzeaten van Sint-Omaars. Het overzicht van de leden gevolgd door een staat van nieuwe hanzeaten (genoemd sub VII, daterend van kort voor [1241]-1305) leert te midden van de 1615 aldaar genoemde personen zeer veel herkomstnamen kennen. De overgrote meerderheid daarvan was echter uit de naaste omgeving. Slechts zeven familienamen wijzen - mijns inziens - op een verre herkomstGa naar voetnoot4). Vervolgens de situatie te Brugge. Aldaar werden in het tijdvak 1281-'99 199 personen lid van de Vlaamse Hanze van Londen (zie de onder XII vermelde naamlijst). Uit hun midden blijken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er niet minder dan 13 afkomstig te zijn uit Italië, Frankrijk, Spanje of PortugalGa naar voetnoot1). Opvallend zijn ook de herkomstnamen onder de wantsnijders te Lübeck (naamlijsten genoemd sub XIV). Uit het tijdvak 1283-1298 kennen wij een lijst die 30 namen bevat, een tweede lijst (van 1289) noemt 38 namen. Onder deze 68 personen wijst mijns inziens van een twaalftal de achternaam op (betrekkelijk) verre herkomstGa naar voetnoot2). Voorzover derhalve, op basis van dit onderzoek naar herkomstnamen, er iets te zeggen valt omtrent de aardrijkskundige herkomst van de Deventer bevolking, kan men constateren dat de Deventer inwoners afkomstig waren uit een streek die zich tot ongeveer 100 kilometer rondom de stad uitstrekte. Veruit de meesten hunner kwamen uit het centrum van dat gebied, uit de onmiddellijke omgeving van Deventer zelf. De namen der leden van koopmansorganisaties elders (namelijk in Keulen in de twaalfde, en in Brugge, Lübeck en Sint-Omaars in de dertiende eeuw) doen daarentegen vermoeden dat in die steden een klein bestanddeel der inwoners vanaf een veel groter afstand was geimmigreerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. Ontwikkeling der naamsaanduidingDe namen, waarmede de gildebroeders worden aangeduid, geven aanleiding tot het maken van een opmerking. De overgrote meerderheid van deze namen bestaat uit een doopnaam, gecombineerd met een achternaam (bijvoorbeeld een beroepsnaam, bijnaam, herkomstnaam of patronymicum). Dit is de in de late middeleeuwen gebruikelijke wijze van benaming. In de daaraan voorafgaande tijd was het echter reeds voldoende om personen enkel en alleen met een doopnaam aan te duiden. Van dat oude gebruik heeft de gilderol nog enkele sporen bewaard. Immers het vroegste bestanddeel van de rol (1249-'67) toont, te midden van de aldaar genoemde 186 nieuwe gildebroeders, negen personen die - op de oude wijze - uitsluitend met een enkele doopnaam worden aangeduid, en als zodanig blijkbaar voldoende bekend waren om verwarring te voorkomen. Maar zelfs dit geringe getal van negen is nog te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoog, aangezien zevenGa naar voetnoot1) van deze personen worden vermeld in samenhang met twee respectievelijk drie van hun broers, zodat op die wijze er voor de dertiende-eeuwer geen twijfel kon bestaan wiens lidmaatschap met de inschrijving werd bedoeld. Resteren slechts WenemarusGa naar voetnoot2) en ThiberiusGa naar voetnoot3) die het in de ogen van de tijdgenoten zonder achternaam konden stellen. De zeldzaamheid van de tweede naam draagt in zichzelf reeds een verklaring voor het ontbreken van een achternaam. Wenemarus moet een - althans in de ogen van de gildebroeders - algemeen bekende persoon zijn geweest. Enigszins anders ligt de situatie in Keulen (ledenlijst van circa 1135 - circa 1180 van het koopmansgilde, genoemd sub III, en ledenlijst van circa 1247 van de wantsnijders, genoemd sub VIII). Van de 704 in de oudste ledenlijst vermelde naamsaanduidingen beperkt zich naar schatting ruim de helft tot een doopnaam. Op de tweede lijst, die 54 namen bevat, fungeert slechts één zodanige naamsaanduidingGa naar voetnoot4). Het sub VII genoemde stuk uit Sint-Omaars (statuten en ledenlijst van de hanze van kort voor [1241] tot 1305) noemt in het alleroudste deel - dat 542 namen telt - één persoonGa naar voetnoot5) die uitsluitend met zijn doopnaam wordt aangeduid. In later tijd komt dit verschijnsel te Sint-Omaars niet voor. Omstreeks het midden van de dertiende eeuw kan men derhalve in de koopmansorganisaties te Deventer, Keulen en Sint-Omaars met enige moeite nog een laatste glimp opvangen van de oude wijze van benaming. Meer traditioneel schijnt de naamgeving te zijn geweest onder de wantsnijders te Lübeck. Van de 68 personen, aldaar bekend uit het tijdvak 1283-'98Ga naar voetnoot6), worden er niet minder dan negen enkel en alleen met een doopnaam aangeduid. |
|