De koopmansgilderol van Deventer 1249-1387
(1978)–Anoniem Koopmansgilderol van Deventer, De– Auteursrechtelijk beschermdII. Beschrijving van het uiterlijk van de gilderol. Analyse van de opbouw van de tekst; periodiseringRollen worden in Nederlandse archieven nog slechts in een zeer gering aantal aangetroffen. Toch moet in oorsprong, voor een stuk als het onderhavige, de rolvorm verre van uitzonderlijk zijn geweest: ook in Keulen werden de statuten en de ledenlijsten van koopmansorganisaties op rollen aangetekend. In Engeland is dit in de dertiende en veertiende eeuw zelfs een vrijwel algemeen gebruik geweestGa naar voetnoot8). De Deventer koopmansgilderol is samengesteld uit vijftien aaneengenaaide vellen, die aan de kop- en aan de staartzijde aan elkaar zijn bevestigd. Deze vellen zijn ongenummerd. Ter meerdere duidelijkheid stel ik voor om er bij de bespreking van uit te gaan dat deze vellen doorlopend genummerd zijn van 1 t/m 15. In uitgerolde toestand beslaat de rol een lengte van 621 cm. Indien echter een optelling zou worden gemaakt van de individuele | |
[pagina 16]
| |
lengten der afzonderlijke vellen, dan zou blijken dat deze stukken tezamen deze 621 cm. aanzienlijk overtreffen. Dit is het gevolg van twee omstandigheden. In de eerste plaats zijn de diverse vellen niet aan elkaar maar gedeeltelijk over elkaar genaaid, op zodanige wijze dat de staartzijde van een bepaald vel en de kopzijde van het daarop volgende elkaar over een korte afstand overlappen. Ten tweede zijn van de vellen 1 en 2 de staartzijden tezamen vastgenaaid aan de kopzijde van vel 3, met het gevolg dat vel 2 over de gehele lengte bovenop vel 1 is komen te rustenGa naar voetnoot1). Vel 2 blijft derhalve buiten beschouwing wanneer de totale lengte wordt gemeten van de gilderol in afgewikkelde toestand. De lengte der stukken varieert aanzienlijk. De grootste is die van vel 1 en bedraagt 83,5 cm. Vel 8 - het kortste - is slechts 22 cm. lang. De breedte van de stukken beweegt zich tussen de maten van 31 cm. (vel 1) en 16 cm. (vel 6). (De precieze maten van de individuele stukken worden aangegeven in de noten van de teksteditie.)
Alle stukken zijn van perkament met als uitzondering vel 5 dat van papier is. De tekst op dit vel 5 beslaat het tijdvaak 1334-'37 en werd in de jaren 1334 en '37 neergeschreven. Het is uitgesloten dat wij te maken hebben met een latere copieGa naar voetnoot2). Het in het papier aangebrachte watermerk staat helaas niet toe het materiaal nauwkeuriger te dateren dan tussen de wel zeer ruime grenzen van de periode 1306-1435. Binnen die tijdslimieten komt dit watermerk voor in geheel West-EuropaGa naar voetnoot3). Het papier is derhalve vervaardigd in het tijdvak 1306-'34.
De vellen zijn aan elkaar genaaid met ongelijksoortige draden, touwtjes, of doorgeregen strookjes perkament. De grote verscheidenheid van deze bevestigingen wijst naar alle waarschijnlijkheid op twee zaken. Ten eerste dat deze verbindingen origineel zijn. Indien namelijk de rol op een gegeven moment gerestaureerd zou zijn, en de oude hechtingen door nieuwe vervangen, dan had zonder twijfel de restaurateur één kwaliteit touw of koord gebruikt en zouden de bevestigingen uniform zijn geweest. Ten tweede dit: de tekst, geschreven op twee opeenvolgende | |
[pagina 17]
| |
vellen, kan of doorlopen, of onderbroken worden. Doorlopend is de tekst wanneer de lijst van lidmaten uit één en hetzelfde jaar op twee opeenvolgende vellen werd genoteerd. Als onderbroken kan de tekst worden beschouwd wanneer de optekening van de nieuwe lidmaten uit een bepaald jaar op het ene vel eindigt, terwijl op het volgende vel de nieuwe gildebroeders staan vermeld uit een later jaar. Bestudering van de vellen leert dat, te beginnen met vel 8 (uit 1347), de tekst steeds onderbroken is. Derhalve zou men kunnen veronderstellen dat een of meer van de sedert 1347 beschreven vellen in de loop der tijd verloren ging, zodat de huidige rol ons een onvolledige ledenlijst geeftGa naar voetnoot1). Zulks zou mogelijk zijn geweest indien men de beschreven vellen gedurende lange jaren los had bewaard en hen eerst in veel later tijd had aaneengenaaid. Het gebruik evenwel van niet-uniform bindmateriaal maakt dit onwaarschijnlijk. Een uitzondering op het bovenstaande vormt de verbinding van de vellen 1 en 2, wier beide staartzijden tezamen zijn vastgenaaid aan de kopzijde van vel 3, en wel op zodanige wijze dat vel 1 enige centimeters achter, en vel 2 enige centimeters voor vel 3 is komen te liggen. Vel 2 rust met zijn keerzijde op de zichtzijde van vel 1. Vel 3 vangt aan in 1311; de bestaande verbinding zal logischerwijs niet ouder zijn. Echter, van een aantekening in dorso van vel 2, daar gesteld door een hand die in of omstreeks het jaar 1290 moet hebben geschreven, is de natte inkt in spiegelschrift afgedrukt op vel 1Ga naar voetnoot2). Derhalve is de bestaande verbinding tussen de vellen 1, 2 en 3, welke op zijn vroegst uit 1311 dateert, door een oudere hechting tussen de vellen 1 en 2 voorafgegaan. Van oude gaten in het perkament, overblijfselen van die vroegere verbinding, valt echter geen spoor te bekennen. De nieuwe hechting - een strookje perkament - moet door de oude snijgaten zijn getrokken.
Meestal bevat ieder vel de namen der gildebroeders, opgenomen tijdens diverse opeenvolgende inauguratiesGa naar voetnoot3). De namen zijn geordend per opnemingsplechtigheid; het betreffende vel bleef op deze wijze gedurende een zeker aantal jaren in gebruik. Mogelijkerwijs werd zo'n vel aan de rol vastgehecht of voorafgaande aan of | |
[pagina 18]
| |
volgend op de oudste inauguratie die op dat vel werd genoteerd. Zeer zeker is echter in één geval de praktijk anders geweest. Vel 5 namelijk - het papieren stuk - draagt een tekst die niet in één keer is opgeschreven maar waaraan is gewerkt in 1334 en '37. Vervolgens is dit stuk overlangs dubbel gevouwen, op zodanige wijze dat een gedeelte van de geschreven tekst naar binnen gevouwen en derhalve vrijwel onzichtbaar werd, en in deze dubbel gevouwen toestand aan het voorafgaande vel vastgenaaid. Het is duidelijk dat vel 5 eerst volledig werd beschreven en pas daarna vastgehecht. Immers op de dichtgevouwen tekst kan men slechts met moeite een blik werpen, namelijk door in de open zijde te gluren van dit aan kop- en staartzijde dichtgenaaide en aan één zijde dichtgevouwen bladGa naar voetnoot1). De verklaring voor deze ongelukkige wijze van vastmaken moet worden gezocht in de aard van het materiaal. Het dubbel gevouwen blad is op de plaats van de hechtingen sterker dan papier in ongevouwen toestand.
Afgezien van het paleografisch element is de leesbaarheid van de tekst zeer hoog. De inkt is slechts weinig verbleekt. Moeilijk leesbaar zijn enkel en alleen het naar binnen gevouwen gedeelte van vel 5 benevens een half dozijn regels geschreven aan de kopzijde van vel 1. Immers op laatstgenoemde plaats is het perkament donker geworden tot een vuil-bruine tint, terwijl terzelfdertijd de inkt in kleursterkte ten zeerste is achteruitgegaan. Bijgevolg is hier slechts een uiterst gering contrast waar te nemen tussen de kleur van de inkt en die van het perkament hetgeen de lectuur bezwaarlijk maakt. Bovendien is juist op dit oudste gedeelte van de rol het perkament wat versleten geraakt. De slechte materiële toestand van de kop van vel 1 is het gevolg van de manier waarop het gehele archiefstuk sinds jaar en dag is opgerold. Men is namelijk begonnen te rollen met het jongste vel zodat de kop van het oudste vel de buitenste laag van de rol vormt. Thans wordt de rol in een negentiende-eeuwse kartonnen koker bewaard, in vroeger tijd zal zij zonder enige bescherming aan de inwerking van licht en vuil hebben blootgestaan, reden waarom de buitenste laag tamelijk heeft geleden. De rol is aan de zijkanten enigszins rafelig, met uitzondering echter van de eerste letters van de regels nrs. 25 en 26 hebben deze scheurtjes de tekst niet verminkt. Voor het overige vertoont de rol geen gaten of scheuren. | |
[pagina 19]
| |
Van de vijftien vellen zijn de oudste vier - over de periode 1249-1330 - kennelijk opgesteld ten tijde van de inauguraties. Wij hebben hier zeer zeker niet te maken met late copieënGa naar voetnoot1). Immers op ieder vel zijn verschillende handen werkzaam geweestGa naar voetnoot2). Een afschrift, zo mag men aannemen, zou slechts één hand hebben getoond. Vel 5 wordt op deze plaats voorlopig buiten beschouwing gelaten (zie onder). Op de vellen 6-15 - over het tijdvak [1338-'43]Ga naar voetnoot3)-'87 - valt per vel slechts één hand te onderscheiden; bovendien beschreven sommige van deze handen meer dan één velGa naar voetnoot4). Is het mogelijk dat deze vellen late afschriften vormen? De vellen 7, 8 en 11 vertonen in de tekst een aantal doorstrepingen, veranderingen en toevoegingenGa naar voetnoot5). Kennelijk hebben de gildesecretarissen het noodzakelijk geoordeeld in deze teksten verbeteringen aan te brengen tijdens de periode waarin de vellen nog regelmatig werden gebruikt ten dienste van de gilde-administratie. Ongetwijfeld derhalve zijn deze stukken originelen, en geen late copieën. Wanneer de vellen 7, 8 en 11 contemporain zijn aan de inauguraties, dan geldt hetzelfde ook voor de vellen 6, 9, 10 en 12 aangezien deze door dezelfde handen beschreven zijnGa naar voetnoot6). Tot slot de vellen 13-15 (tijdvak 1366-'87) die slechts zo geringe tekstverbeteringen vertonen dat naar aanleiding daarvan niet kan worden vastgesteld of wij hier met originelen dan wel met afschriften te doen hebben. De handen die deze vellen beschreven, te weten hand XXXVII - de naam van deze secretaris is waarschijnlijk bekendGa naar voetnoot7) - en hand XXXVIII, werden vergeleken met de origi- | |
[pagina 20]
| |
nele veertiende-eeuwse stadsrekeningen van Deventer, de zogenaamde CameraarsrekeningenGa naar voetnoot1). Hand XXXVII, die de rol bijhield gedurende de jaren 1366-'73, blijkt identiek of vrijwel identiek met de hand die de beide Cameraarsrekeningen over 1366Ga naar voetnoot2) heeft geschreven. Hand XXXVIII, die in 1387 vel 15 beschreef, is zonder enige twijfel identiek aan de hand die ten dienste van Aernt Pape diens Cameraarsrekening over 1387Ga naar voetnoot3) op schrift heeft gesteld. Met andere woorden ook de vellen 13-15 zijn contemporain met de daarop genoteerde inauguraties. Volledigheidshalve dient vermeld dat vel 5 de indruk maakt in vergelijking met de overige optekeningen een klad te zijn, een voor-stadium voor een nimmer uitgevoerde definitieve redactie. Dit vel, betreffende de jaren 1334-'37, vertoont namelijk in vergelijking met de andere vellen een excessief aantal toevoegingen en verbeteringen, en valt bovendien uit de toon omdat veel frequenter dan op de overige vellen gebruik is gemaakt van afkortingenGa naar voetnoot4). Tenslotte dient nogmaals het opvallende feit benadrukt dat dit vel, als enige te midden van de overige vellen, niet van perkament is maar van papier. Bovendien is dit vel, zoals gezegd vermoedelijk in tegenstelling tot de overige, eerst bevestigd nadat het volledig was beschrevenGa naar voetnoot5).
De vellen zijn aan één zijde beschreven met evenwel de volgende uitzonderingen: Vel 1 draagt op de keerzijde tweemaal het woord Wantsnyeders; deze aanduidingen, die uit de vijftiende eeuw dateren, fungeren als opschriften op de rolGa naar voetnoot6). Op de keerzijde van vel 2 komt een korte | |
[pagina 21]
| |
aantekening voor betreffende de financiële administratie van het gildeGa naar voetnoot1). Vel 5 werd aan beide zijden beschreven. Vel 10 vermeldt aan de ene zijde de inschrijving uit 1351Ga naar voetnoot2), terwijl die uit 1352Ga naar voetnoot3) op de andere zijde werd genoteerd. Dit vel werd op zodanige wijze aan vel 9 vastgechecht dat de inauguratie van 1351 zich aan de keerzijde van de rol bevindt en die van 1352 aan de zichtzijde.
Slechts de vellen 1, 2 en 5 kennen een kolomindeling. Vel 1 begint met een dateringsregel geschreven over de volledige breedte. Voor het overige werd dit vel echter in drie kolommen verdeeld. Eerst werden in de middelste kolom de statuten opgetekend: zij beslaan daarvan ongeveer een zesde gedeelte. Daarna noteerde men de namen der gildebroeders, eerst in de linker kolom, vervolgens in het nog resterende deel van de middelste kolom, en ten laatste in de rechter kolom. Gecompliceerder is, op het eerste gezicht, de kolomindeling van vel 2. Na een dateringsregel over de hele breedte volgt een tekst die in twee kolommen is verdeeld. Echter, op een afstand van 26 cm. beneden de dateringsregel splitst zich dit vel in drie kolommen. Deze wijze van verdeling wordt reeds na 4,5 cm. prijsgegeven: de indeling in twee kolommen keert dan terug. Op een klein gedeelte van dit vel valt derhalve een verdeling in drie kolommen te onderscheiden. In de geringe middenkolom staan tien regelsGa naar voetnoot4) bevattende de inschrijving van acht nieuwe leden. Deze inschrijvingen zijn door de secretaris als het ware gewrongen onder een in de linker kolom voorkomende en aan de middenkolom onmiddellijk voorafgaande datering (1291)Ga naar voetnoot5), welke datering zo wijd uiteen is geschreven dat zij met wat goede wil ook als opschrift kan worden beschouwd van de kleine middenkolom. Deze middenkolom vangt aan met hand XXIV, welke hand sedert [1289-'90] de pen voerde en ook het bewuste jaartal 1291 neerschreef. De middenkolom wordt afgesloten door hand XXV. Aan de kopzijde van dit vel vangt de rechter kolom aan met een nieuwe hand (hand XXVI) en een datering uit 1297Ga naar voetnoot6). Derhalve dient de middenkolom, die zich in handschrift en door het ontbreken van een | |
[pagina 22]
| |
aparte datering bij de linker kolom aansluit, te worden gelezen voorafgaande aan de rechter kolom. Deze rechter kolom, hoewel hoger op dit vel aanvangend dan de middenkolom, toont door datering en handschrift de jongste der kolommen te zijn. Wanneer, voorbij de middenkolom, vel 2 opnieuw een indeling in twee kolommen bevat, dan blijkt uit de hand van de schrijver dat op deze plaats de rechter kolom geen voortzetting is van de middenkolom, maar van de rechter kolom zoals die aan de kopzijde van dit vel een aanvang had genomen. Het aan beide zijden beschreven vel 5 kent, eveneens aan beide zijden, een verdeling in twee kolommen. De contekst - met name de dateringen en het in 1337 opkomende gebruik om bij sommige namen een kruisje te plaatsen - maakt het mogelijk om de volgorde te achterhalen waarin deze kolommen beschreven werden. De secretaris is begonnen met dit vel overlangs dubbel te vouwen. Hij beschikte zodoende over een dubbel blad dat in gedachten gepagineerd zou kunnen worden als blz. 1, 2, 3 en 4. Allereerst werd nu bladzijde 1 volgeschreven (reg. 673-700), vervolgens bladzijde 3 (reg. 701-738) en tot slot bladzijde 4 (reg. 739-773). Bladzijde 2 werd niet beschreven.
Naar mijn mening hebben achtereenvolgens 38 onderscheiden personen hun aantekeningen gemaakt op de rol. Geen van deze 38 handen wordt gekenmerkt door een opvallend of uitzonderlijk lettertype. Hand I, die in 1249 de statuten noteerde benevens de namen van de nieuwe gildebroeders, schreef een weinig verzorgde gothische oorkondenminuskelGa naar voetnoot1). Reeds de volgende hand toont een meer lopend schrift dat zich in de latere handen tot een gothische cursiefletter ontwikkelt. Vanaf het moment dat vergelijking mogelijk is met andere te Deventer geschreven registers - i.c. 1337, het jaar waaruit de oudste ons overgeleverde Cameraarsrekening dateertGa naar voetnoot2) - blijkt de rol bijgehouden door gelijksoortige lopende handen als deze registers. Van één hand is de naam van de schrijver met volkomen zekerheid bekend. Hand XXVIII namelijk, die de pen voerde in 1311, deelt zelf mede te zijn van Godescalcus rector scolarium civitatis Dauantriensis notariusGa naar voetnoot3). De overige handen zijn anoniem. Er mag evenwel op worden | |
[pagina 23]
| |
gewezen dat zowel in 1369Ga naar voetnoot1) als in 1373Ga naar voetnoot2) een zoon van Johannes ter Hurnen (II)Ga naar voetnoot3) de scriptor civitatis Dauentriensis, onder de gildebroeders werd opgenomen. Beide inschrijvingen doen uit de toevoeging de minori blijken dat ook deze stadsschrijver, de vader zelf van de nieuwe lidmaten, gildebroeder was of was geweest. Inderdaad was de vader, die op zijn beurt een zoon was van Johannes ter Hurnen (I) carnifex, lid geworden in 1349Ga naar voetnoot4); bij zijn naam ontbreekt dan nog de toevoeging scriptor civitatis. Wanneer Johannes ter Hurnen de stadsschrijver in 1369 en '73 nog in leven was - dit laatste was een vraag die niet zonder meer bevestigend kon worden beantwoord; immers bij de inschrijving van de zoon van een gildebroeder werd slechts in uitzonderlijke gevallen aangegeven of de vader van de nieuweling reeds was overleden - dan is het aannemelijk dat hij tevens als gildesecretaris fungeerde. De inschrijvingen uit 1369 en '73 zijn beide van hand XXXVII, een hand die werkzaam is geweest gedurende het tijdvak 1366-'73. In deze periode vinden wij in de Cameraarsrekeningen vermeldingen van de activiteiten van Johannes ter Hurnen als stadsschrijverGa naar voetnoot5). Tijdens de inschrijvingen van zijn beide zoons was hij dus nog in leven. Zoals bovenGa naar voetnoot6) gezegd, is de hand XXXVII identiek - of vrijwel identiek - met de hand die die Cameraarsrekeningen over 1366 op schrift stelde. De conclusie schijnt gerechtvaardigd dat Johannes ter Hurnen (II) zowel de schrijver is geweest van hand XXXVII als ook van de bewuste Cameraarsrekeningen. Een moeilijkheid vormt de inschrijving als gildebroeder in 1291 van Henricus filius Wolberti Mosekini, tunc temporis civitatis scriptorGa naar voetnoot7). Kennelijk is Henricus f. Wolberti stadsschrijver geweest, maar wat wil de uitdrukking tunc temporis zeggen? Heeft de feitelijke notitie op de rol eerst plaatsgevonden na de formele inauguratie, en was Henricus op dat moment geen stadsschrijver meer? | |
[pagina 24]
| |
De bewuste aantekening is in hand XXIV. Deze treedt op als gildesecretaris in het tijdvak [1289-'90]-'91. Met behulp van het gemeentearchief kan het bestaan van een stadsschrijver Henricus in deze jaren niet worden aangetoond. De vraag of de betreffende persoon tevens de schrijver is geweest van hand XXIV valt niet te beantwoorden.
De datering van de 38 te onderscheiden handen - en daarmede de inwendige periodisering van de tekst - brengt moeilijkheden met zich mee. Het grondprobleem hierbij is het volgende: De rol beslaat het tijdvak 1249-1387 en de 38 handen zijn betrekkelijk regelmatig over deze jaren verdeeld. In de tekst zijn van tijd tot tijd dateringen aangegeven van inauguraties. Dergelijke opnemingsplechtigheden vonden meestal niet jaarlijks plaats maar met een tussenpoos van enkele jaren. De ideale toestand zou zijn wanneer bij iedere datering een andere hand aanvangt de pen te voeren. De werkelijke situatie is echter anders. Wij kennen in totaal een aantal van slechts 32 in plaats van 38 dateringsregels. Soms mag men in het interval tussen twee dateringsregels tien handen onderscheidenGa naar voetnoot1), soms heeft één enkele hand jonge leden genoteerd opgenomen gedurende negen opeenvolgende plechtigheden alle van dateringsregels voorzienGa naar voetnoot2). Hoe zijn de handen te dateren? De oplossing van dit probleem is niet zonder belang. Immers wanneer bijvoorbeeld de vermelding van de inauguratie van 1268 volgt op die van 1254 maar in het tussentijds verloop tien handen te onderscheiden vallen, dan is het interessant om te weten van wanneer de laatste negen handen dateren. Slechts daaruit blijkt wanneer in feite de geinaugureerden werden opgenomen. Nu is het opvallend dat die handen, die de moeite namen hun notities te dateren, gewoonlijk onmiddellijk na de dateringsregel een groot aantal regels hebben beschreven. Het aantal dezer regels is onderling vergelijkbaar: alle 38 scribenten hebben te meesten tijd de gewoonte gevolgd om per regel slechts de naam van één geînaugureerde te noteren, tenzij het de inauguratie van broers betrof of van vader en zoon wier namen in 't algemeen in één regel werden opgetekend. Het blijkt dan dat het aantal der regels, | |
[pagina 25]
| |
opgeschreven door scribenten die inderdaad een dateringsregel lieten voorafgaan, vrij groot is. Gemiddeld volgen op een dateringsregel 34 regels met namen. Geheel anders is het gesteld met de handen die geen dateringsregel noteerden. Zij hebben gemiddeld slechts zes regels beschreven. Uit het bovenstaande kan mijns inziens het volgende worden afgeleid. Op onregelmatige tijden, zo om de paar jaarGa naar voetnoot1), hield het koopmansgilde een grote inauguratieplechtigheid, waarbij een aanzienlijk aantal nieuwe gildebroeders werd opgenomen. In de zich tot de volgende plechtige inauguratie uitstrekkende tussentijd nam men slechts enkele leden op, wellicht die waarvan de intrede urgent was geworden b.v. door het overlijden van een vader wiens bedrijf moest worden voortgezet. Wanneer men het totaal aantal regels, dat door gedateerde handen op de rol is geschreven, vergelijkt met dat van de ongedateerde handen, komt men tot een verhouding van ongeveer 7:1. Hieruit volgt dat van de meerderheid der gildebroeders het inauguratiejaar vast ligt, maar dat van een minderheid dit inauguratiejaar tussen zekere grenzen moet worden gezocht. Welke zijn deze grenzen? Ogenschijnlijk de data vermeld in de voorafgaande en de daaropvolgende dateringsregel. Deze grenzen zijn echter iets scherper te stellen. Bezien wij namelijk de 32 gedateerde inauguraties, dan blijkt in precies de helft van deze gevallen de scribent niet alleen het jaartal te hebben genoteerd, maar ook de inauguratiedag. Deze precisie beperkt zich niet tot een bepaalde periode, maar is regelmatig verspreid over deze 32 inauguraties. Altijd valt de inauguratie in het tijdvak van 15 januari tot on met 15 februari, soms voorzien van toevoegingen in de aard van fratribus congregatis et eorum ghilde bibentibusGa naar voetnoot2). Kennelijk werden de nieuwelingen tijdens het gilde-drinken opgenomen, en altijd vond deze feestelijke bijeenkomst plaats in de eerste weken van het nieuwe jaar, nooit in een ander jaargetijde. Blijkbaar hebben wij hier te maken met de belangrijkste vergadering van het gilde. Voor een stedelijk koopmansgilde lijkt dit moment om te vergaderen bijzonder goed gekozen. Als regel immers is het tijdvak medio januari tot medio februari het koudste jaargedeelte, waarin het reizen bezwaarlijk was. Die leden van het gilde die gewoonlijk op buitensteedse markten verdienste zochten, zullen toch omstreeks deze tijd in Deventer aanwezig zijn geweest, zodat het gilde dan in staat | |
[pagina 26]
| |
was om zo volledig mogelijk bijeen te komen. Een overeenkomstige situatie vindt men ook eldersGa naar voetnoot1). De ons bekende vergaderingen vallen derhalve alle omstreeks 1 februari. Aangezien het voor de hand ligt dat het gilde minstens eenmaal per jaar bijeenkwam, vloeit hieruit voort dat de in de rol genoemde vergaderingen jaarvergaderingen zijn. Ook in de niet genoemde jaren zal zo'n jaarvergadering hebben plaats gevonden, uiteraard eveneens omstreeks 1 februari. Het is waarschijnlijk dat de niet-gedateerde inauguraties tijdens zulke jaarvergaderingen werden georganiseerd. Het argument van de urgentie van een dergelijke intrede, in verband met bijvoorbeeld het overlijden van de vader van de jonge gildebroeder, verzet er zich niet tegen deze inauguratie tijdens de jaarvergaderingen te plaatsen. Slechts dan immers had men de zekerheid dat de gildevoorzitter, de olderman, inderdaad aanwezig was. Derhalve mogen gedurende de jaren waarin de reeds gedateerde inauguraties vallen, geen andere inschrijvingen worden verwacht. Het bovenstaande schijnt bevestiging te vinden in de omstandigheid dat in die gevallen waarin twee opeenvolgende inauguratie-dateringen vermeld worden in twee onmiddellijk opeenvolgende kalenderjarenGa naar voetnoot2), het eerste van de betreffende twee jaren slechts inauguraties noemt die genoteerd zijn door dezelfde hand die die dateringsregel neerschreef en dat ongedateerde handen ontbreken. Zodoende hebben de ongedateerde handen als terminus a quo het jaar dat volgt op de voorafgaande datering en als terminus ad quem het aan de eerstvolgende datering voorafgaande jaar. In de uitgave van de tekst is door middel van [ ] duidelijk gemaakt welke dateringen niet met zoveel woorden werden aangegeven, maar met behulp van de bovenstaande redenering uit de voorafgaande en de eerstvolgende datering kunnen worden afgeleid. |
|