De koopmansgilderol van Deventer 1249-1387
(1978)–Anoniem Koopmansgilderol van Deventer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
InleidingI. De koopmansgilderol. Herkomst, vroegere vermeldingen en uitgavenDe middeleeuwse tekst, die hierbij wordt aangeboden, staat geschreven op een rol welke zich bevindt in de bewaarplaats van de Gemeentelijke Archiefdienst van Deventer. Deze rol vangt aan met het uit 1249 daterende reglement van het Deventer koopmans- of koopliedengilde, later gilde der lakenkopers of gilde der wantsnijders genaamd. Op deze statutenGa naar voetnoot1) volgen de namen der in 1249 tot het gilde toegetreden gildebroeders. In latere jaren heeft men eveneens de namen genoteerd van de alsdan in het gilde opgenomenen. Dit gebruik is voortgezet tot in 1387, zodat de ruim zes meter lange rol voor het overgrote deel een register vormt van de namen der gildebroeders waaraan het gildereglement vooraf gaat. Dit curieuze archiefstuk is onder diverse benamingen bekend. Men spreekt van de Deventer gildebrief, maar duidt het eveneens aan met termen als gilderol, koopmans-, respectievelijk lakenkopers-, respectievelijk wantsnijdersgildebrief of -rol.Ga naar voetnoot2) De uitdrukking rol - die de inhoud van het stuk in het midden laat - valt te verkiezen boven de verouderde archivistische benaming van brief waarmede in eigenlijke zin slechts een gering bestanddeel wordt aangeduid, namelijk uitsluitend de statuten. Aangezien de bewuste tekst zelf enkel en alleen van koopmans- | |
[pagina 10]
| |
gildeGa naar voetnoot1) spreekt, geef ik aan deze benaming de voorkeur boven lakenkopersgilde of wantsnijdersgilde. Derhalve schijnt koopmansgilderol de meest juiste omschrijving van dit archiefstuk.
De koopmansgilderol wordt te Deventer bewaard in het bestanddeel Ingekomen ArchievenGa naar voetnoot2). De vraag doet zich voor sedert wanneer dit stuk, dat uit een gildearchief afkomstig is, zich bevindt in het depot van de gemeentearchieven, een plaats waar het in eerste instantie niet thuis heeft behoord. De administratie van de Gemeentelijke Archiefdienst werpt geen licht op de oplossing van dit vraagstuk: reeds voordat men aanving van nieuwe aanwinsten aantekening te doen, bevond zich de rol bij de stedelijke archieven. De rol wordt echter genoemd in de verouderde Inventaris van het Deventer-ArchiefGa naar voetnoot3), welke inventaris in 1870 werd gepubliceerd. Aan het manuscript, waarnaar deze inventaris onveranderd werd afgedrukt, is gedurende vele jaren door diverse personen gewerkt. Dat deel echter waarin de gilderol staat vermeld, dateert uit de jaren 1828-'30Ga naar voetnoot4). Minstens sedert 1830 bevindt de rol zich derhalve bij de stedelijke archieven. Oudere archiefinventarissen laten niet toe de vraag naar de aan- of afwezigheid van dit stuk met zekerheid te beantwoorden. Weliswaar delen zij mede dat zich in de Secreetkamer - het oude archiefdepot - twee laden bevonden, gevuld met boeken en stukken aangaande de gilden, maar een gespecificeerd overzicht van de inhoud van deze laden wordt niet verstrekt. Zou er een analogie bestaan met de herkomst van de vele archiefstukken, afkomstig van andere gilden, die thans in de Gemeentelijke Archiefbewaarplaats zijn opgeborgen? Zoals bekend heeft de Staatsregeling van 1798 de gilden in theorie afgeschaft. Het duurde echter tot 1818 voordat koning Willem I de gilden ook in de praktijk deed verdwijnen. In de daaropvolgende jaren zijn door de laatste gilde- | |
[pagina 11]
| |
secretarissen, of door hun afstammelingen, veel gildearchieven naar de stedelijke archiefbewaarplaats overgebracht. De mogelijkhied bestaat dat ook de gilderol op deze wijze bij het stadsarchief kwam, maar zekerheid dienaangaande hebben wij niet. Het is inderdaad niet waarschijnlijk dat de gilderol reeds geruime tijd voorafgaande aan de opheffing der gilden bij de stedelijke archieven werd bewaard. Tot die opvatting voert ons de omstandigheid dat de op de rol aangetekende statuten door Dumbar niet worden vermeld. Deze onderzoeker verzamelde in het begin van de achttiende eeuw zoveel als maar mogelijk was de reglementen van de Deventer gilden en broederschappen; de door hem opgespeurde teksten nam hij op in zijn historische beschrijving van de stad. Bij het samenstellen van die beschrijving had hij toegang tot de archieven in de Secreetkamer; voor zover bekend was Dumbar de eerste die daarin met een niet-ambtelijk doel onderzoek mocht verrichten. Zijn uiteindelijke publicaties maken een buitengewoon grondige indruk. Onder andere worden door Dumbar de uit het jaar 1300 daterende nieuwe statuten van ditzelfde koopmansgilde afgedruktGa naar voetnoot1). Maar van het op de rol genoteerde reglement uit 1249 geeft Dumbar geen enkele vermelding: hij heeft het stuk niet gezien en het valt dan ook nauwelijks aan te nemen dat de rol in zijn dagen in de Secreetkamer aanwezig was.
De aantekeningen op de koopmansgilderol vinden hun voortzetting in een archiefstuk dat ik in het hiernavolgende enkele malen zal noemen en dat ik als het wantsnijdersgildeboek zou willen aanduidenGa naar voetnoot2). Dit stuk - dat dus de uiterlijke vorm heeft van een boek, niet van een rol - bevat een allegaartje van vermeldingen, alle betrekking hebbend op het Wantsniderghilde. Deze notities vangen aan in 1418 en werden tot 1764 bijgehouden. Aangezien één van de bestanddelen van dit register bestaat uit de her en der door het boek verspreide aantekeningen van de namen der nieuwe gildebroeders, vormt het wantsnijdersgildeboek in dat opzicht een vervolg op de koopmansgilderolGa naar voetnoot3). | |
[pagina 12]
| |
De koopmansgilderol wordt sinds jaar en dag in de litteratuur vermeld. Dat het stuk tot op heden zo weinig aandacht kreeg hangt waarschijnlijk samen met de omstandigheid dat de meeste van deze referenties werden afgedrukt in publicaties van locale betekenis of van zeer gespecialiseerde inhoud. Het bestaan van het stuk wordt voor 't eerst vermeld in 1848 door J. van Doorninck, archivarius der provincie OverijsselGa naar voetnoot1), terwijl de rol in 1854 werd benut door W.H. Cost Jordens, die hem gebruikte om aan te tonen dat te Deventer reeds in 1249 een monetarius valt aan te wijzenGa naar voetnoot2). In 1870 werd het stuk gesignaleerd in de toen gepubliceerde Inventaris van het Deventer-ArchiefGa naar voetnoot3). De eerste uitgave van de tekst dateert uit 1874, en werd bezorgd door J.I. van DoorninckGa naar voetnoot4), provinciaal archivaris van Overijssel tevens gemeentearchivaris van Deventer - niet te verwarren met de hierboven genoemde provinciale archivarius. Van Doornincks uitgave bestaat uit een transscriptie van de gildestatuten, gevolgd door een uittreksel uit de naamlijst der gildebroeders. Zoals Van Doorninck mededeeltGa naar voetnoot5) beperkte hij zich daarbij tot de opmerkelijkste namen. Iets meer dan een kwart van de inschrijvingen blijkt in Van Doornincks uitgave opgenomen, bijna 75% van de namen beschouwde hij blijkbaar niet als opmerkelijk en werden door hem achterwege gelaten. De vraag is wat Van Doorninck opmerkelijk noemde. Het antwoord hierop wordt door Van Doorninck zelf gegevenGa naar voetnoot6), namelijk die namen die de inrigting van het gilde duidelijk... doen uitkomen. Daaronder verstond hij kennelijkGa naar voetnoot7) de namen dergenen van wie de aanwezigheid in een gilde van kooplieden niet wordt verwacht, te weten ridders en geestelijken, en bovendien allerhande ambachtslieden zoals schoenmakers, kleermakers, een steenhouwer, en dergelijke. Toch beslaan bovengenoemde categorieën van gildebroeders slechts een minderheid van de door Van Doorninck vermelde namen. Blijkbaar heeft hij zijn keuze ook laten beinvloeden door andere argumenten. Zeer zeker nam hij alle namen op die hem | |
[pagina 13]
| |
voorkwamen van genealogisch belang te zijn, dat wil zeggen familienamen die hem bekend waren uit andere Deventer archiefstukken. Ook personen met opvallende bijnamen staan in Van Doornincks uitgave genoemd. Naast het grote aantal verwaarloosde namen heeft Van Doornincks uitgave tot bezwaar dat de auteur de vele aantekeningen achterwege liet die in de gilderol de aandacht vestigen op borgstellingen en betalingen van entréé-gelden. Als manco dat even zwaar weegt moet de omstandigheid worden genoemd dat Van Doornincks tekst ontelbare transscriptiefouten en slordigheden vertoontGa naar voetnoot1). In de litteratuur is Van Doornincks uitgave dan ook beoordeeld als zeer gebrekkigGa naar voetnoot2). J.I. van Doorninck zelf heeft in later tijd de gilderol meermalen vermeld. De eerste keer in 1875, bij een bespreking van de verwanten van Geert GroteGa naar voetnoot3). Vervolgens vestigde hij de aandacht van W. Moll op dit archiefstuk, waarna het in 1877 werd benut voor Molls artikel over Gozewijn ComhaerGa naar voetnoot4), bisschop van IJsland, wiens familie in de gilderol wordt genoemd. In hetzelfde jaar werden deze mededelingen herhaald door O.A. SpitzenGa naar voetnoot5). Opnieuw wees Van Doorninck op het bestaan van de gilderol in 1888, in zijn inleiding op de door hem uitgegeven Deventer CameraarsrekeningenGa naar voetnoot6), ten bewijze van het vroege bestaan van een gilde te Deventer. M.E. Houck benutte de rol meermalen om in 1901 de hem vroegst bekende vermeldingen te publiceren van diverse Deventer straatnamenGa naar voetnoot7). Een nieuwe tekstuitgave van een gedeelte van de gilderol zag | |
[pagina 14]
| |
het licht in 1906, en is van de hand van F. Buitenrust Hettema en A. Telting in hun populariserende werk Een bezoek aan een Nederlandsche stad in de XIVe eeuwGa naar voetnoot1), waarin zij het dagelijkse leven te Deventer beschrijven. Deze uitgave staat op een aanmerkelijk hoger niveau dan die van Van Doorninck. Te betreuren valt slechts dat Buitenrust Hettema en Telting, daartoe genoodzaakt door het karakter van hun studie, zich beperkten tot het publiceren van de statutaire bepalingen, en dat zij voor de namen der gildebroeders naar Van Doornincks uitgave moesten verwijzen. In 1908 werd met nadruk aandacht gevraagd voor de gilderol door N.W. Posthumus bij diens bespreking van de bronnen waaruit in de dertiende eeuw het bestaan van lakenhandel kan worden afgeleid. Posthumus drukte tevens zijn verbazing uit dat tot heden zoo weinig de aandacht op dezen gildebrief is gevallenGa naar voetnoot2). In hetzelfde jaar noemde G. Brom de gilderol in zijn regestenlijst van oorkonden betreffende het sticht UtrechtGa naar voetnoot3). De eerstvolgende vermelding van het stuk dateert uit 1934, toen B. van 't Hoff op de zeldzaamheid wees van deze rolGa naar voetnoot4). De statutaire bepalingen van de gilderol werden voor de derde maal gepubliceerd in 1940. De uitgever was K. Heeringa in het door hem bezorgde tweede deel van het Oorkondenboek van het Sticht UtrechtGa naar voetnoot5). Aangaande dit tweede deel van het Utrechts oorkondenboek verscheen in 1941 van de hand van J.F. Niermeyer een bespreking die het werk beoordeelde in ongunstige zinGa naar voetnoot6), een kritiek die Niermeyer zelf - in zijn slotwoord - minder een boekbespreking noemde dan wel een requisitoir. Als treffend voorbeeld van een stuk dat door Heeringa met een overvloed aan transscriptiefouten en onjuiste emendaties is afgedrukt, noemt Niermeyer de statuten uit de gilderol, terwijl hij tevens uitgebreid aangeeft welke verbeteringen op hun plaats zouden zijnGa naar voetnoot7). Inderdaad staat Heeringa's uitgave ver beneden het niveau van de door Buitenrust Hettema en Telting bezorgde editie. R.R. Post benutte de gilderol in 1954Ga naar voetnoot8) om aan te tonen dat in | |
[pagina 15]
| |
1291 (lees: 1311Ga naar voetnoot1)) te Deventer het ambt van schoolmeester met andere functies was verbonden. In 1958 werd de rol door K. Mars gebruikt bij een genealogisch onderzoekGa naar voetnoot2). Eveneens in 1958 werd het bestaan van de gilderol genoemd door G.J. ter KuileGa naar voetnoot3); deze herhaalde zijn aantekening in 1963Ga naar voetnoot4). In het daaropvolgende jaar werd naar de rol verwezen door W. Jappe Alberts en H.P.H. JansenGa naar voetnoot5). Zowel de gilderol als het lakenkopersgilde vonden in 1965 een korte vermelding bij P.H.J. van der LaanGa naar voetnoot6). W.H. Formsma heeft in 1967 een foto gepubliceerd van een gedeelte van de rolGa naar voetnoot7). |
|