De koninginne van Hongaryen
(1746)–Anoniem De koninginne van Hongaryen– AuteursrechtvrijOp een Brabantse Vois.
Schoon Engelin,
Ik kom u wenschen goeden avond,
Ach myn Vrinden,
| |
[pagina 26]
| |
Die ik als myn hert bemin,
Mogt ik u myn liefde klagen?
Dan waar myn hert gerust,
En van den brand geblust,
Dan soud’ ik t’alleen tyd,
Syn tot uwen dienst beryd.
2 Wie hoor ik daar?
Wie komt hier myn rust verstooren?
Wat vreemde maar,
Brengt gy hier, Seg Ouden vaar;
Wat komt gy hier al praten,
Wilt gy uyt vryen gaan,
Gy kont nauwelyks meer staan,
Wilt Soetelijk laten,
Ach ik word vervaard,
Als ik sie naar uwen baard.
3 Ach liefste soet,
Ik zal u in een koets doen ryden,
Want geld en goed,
Dat heb ik in overvloed,
Schoon lief wilt my ontfermen,
Gy sult dagelyks syn,
Gekleet in ’t wit satyn,
Ach hoort toch na mijn kermen,
Schenkt my u trouw,
Gy sult wesen een Mevrouw.
4 Door al u goed,
En sult gy mijnen jonst niet minnen,
Gy Ouden bloed,
’t Is om niet al wat gy doet,
En komt my niet meer kwellen,
‘k Ben uwen klap al moe,
‘k En Ben al niet voor u,
Gy Oude geselle,
| |
[pagina 27]
| |
Peijst op u graf,
En legt al u vrijen af.
5 Schoon lief waarom,
En wilt gy my u trouw niet geven!
Seg schoone blom,
Is ’t om mijnen Ouderdom,
Ben ik wat oud van jaren,
Soo waar ik haast een lijk,
Dan zijt gy magtig rijk
Ach laat ons t’ samen paren,
Als ik dan sterf,
Maak ik u al myn goed in erf.
6 Grampeer meynd gy,
Het ja woord door u geld te krijgen,
Neen gaat van my,
Maakt daar mee een ander bly,
Waar ik niet een sottinne,
Dat ik soon Ouden grol,
Met sijnen grijsen bol,
Om geld of goed sou minnen,
Neen gy Ouden sot,
Gaat vry van hier, Gy zijt half rot.
7 Ach liefste meyd,
Ik bid u en weest niet so spytig,
Ik heb u gevryd,
Wel eenen soo langen tyd,
Schoon maget, Lief gepresen,
Geeft my al voor het lest,
Den fiat op het request,
Dan sal ik sijn genesen,
Al van mijn smert,
Dien ik gevoel aan myn hert,
8 Grampeer hoe sou ‘t,
Gy nog minnenbrand gevoelen,
Gy zijt seer oud,
| |
[pagina 28]
| |
En als eenen steen soo koud,
Gy en kond my niet verblijden,
Gy stijven serviteur,
Gaat straks al van mijn deur,
Gy ouden geselle,
Gaat weg Grampeer,
En komt gy hier nimmer weer.
9 U spijtigheijd,
Sou my ’t vrijen doen verdrieten,
Adieu ’t is tyd,
Ik hebbe genoeg van dit verwijt,
Sout gy my doen verlangen,
Dat ik waar stijf en oud,
Wilt gy niet worden oud,
Laat u in tijds ophangen,
Ik en kom niet weer,
’t Is nu voor de leste keer.
|
|