De koninginne van Hongaryen
(1746)–Anoniem De koninginne van Hongaryen– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Op den aangenaame vois-Lagh niet te seer aanhoort myn klugt,
‘k Sal ’t u verhaale met zoet genugt,
Van een juffrouw die niet en wou,
In den eghtestaat, om te treede met beraadt
Zy hadt veel vryers afgezydt,
Die niet en kende haar snedigheyt,
Het was al neen, een blauwe scheen,
Stong daar gereet, door die haar om een trouwtje beedt.
Met quam daar een wonder snaak,
Die de zoete lieve juffrouw stont te spraak,
Maer hy kreeg voort, al mee paspoort,
| |
[pagina 25]
| |
Maar dese quant van ondersoeke hadt hadt hy verstant.
Het geschiede daar na in een korte tyt,
Hy kleede hem in ’t liermans habydt
Al met een lier, met een zoet getier,
Voor dees juffrouw deur, drayde de lier en de meyt kwam veur.
Zey zey komt agter in ’t sallet,
Daer me juffrouw zit nog voor haar bedt,
Sy zeyde dan, beut gy jonkman,
Ag jaa zy pier, en draeide met de lier.
Sy zey jonkman seg my met een swier,
Hoe dat men moet spelen op de lier,
Hy stont gereet, seer mooy gekleedt,
En naamd e juffrouw, even of hy ‘er me liere wou.
Sy sey jonkman seg my met een swier,
Hoe dat men moet spelen met de lier,
Hy stont strak klaar hy naem de snaar,
Al met een span, leerde de juffrouw lierelan.
De lierman lierde zoo wel van pas,
Dat de deken de liermans mantel was,
Hy lierde nou, met de juffrouw,
Maar dese quant, van dat lieren hadt hy verstant.
Liermaneer gy’er myn dogter aan vaart,
Draag offer dat lieren wel aen staat,
Want het wort schier, al om de lier
Dog meest gedaen, daerom lierter gestadig aan.
|
|