Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Op een kaal Hoer-huys. WAar vind men meer gespuys of alderley sorteringh, Als in de witte-hen, Iuffrouws van fijne neeringh? 't Lijckt wel een miere-nest, daar 's allerley gebroet, Het pronckt, het steeckt wel uyt, aber daar is geen goed; Datter noch schoonheyt was, die daar niemand sal vinden, Maar niet een brave meyt, 't zy scheel, of manck, of blinden. O had dit mooy gebroet Ezopus eens gekend, Hy had rond uyt geseyd, gy al mijn vrienden bent. Wel opgepronckte hoop, schoon van u leelijckheyt, Als 'k u postuur aansie, mijn lagchen met u schreyd. Nu Naaysters tot besluyt, u kaal en hoofs-gewaat En past u niet met al, denckt op u slechte staat; Want seyd het spreekwoord niet, het is een duyvels plaagh, Dat die geen geld en heeft wil mooy gaan alle daagh. Vorige Volgende