Den koddigen opdisser. Deel 1(1678)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] [Als een niet wel bedacht] Toon: Cupido onlangs geleên. ALs een niet wel bedacht, Heb ick dikmaals veracht, Cupido,, Los en snoo, Daar sijn moeder Hem schimpigh om belaght. 2. Hy grimmig om het hoon, Wierp voor sijn Elpethroon Pyl en boogh,, En hy vloogh Veel vermoeder Als een Dedales soon. 3. En koos, voor boogh en schigt Mijn Engel uw gesicht Voor dien glans,, 's Hemelstrans, In moet halen Het helder sonnelicht. 4. Toen tart hy my in 't velt, Ick troost my sijn gewelt; Maar hy boot,, met een schoot my uw stralen, Waar door ick ben gevelt. 5. Hy treft mijn vrye hert, Calista, ach ick wert Gans bevreest,, 'k Stond bedeest En bedrogen, maar hy lacht om mijn smert. 6. Hy sagh my toornig aan, En riep soo moet het gaan, Die bespot,, Sulcken Godt, Uyt mijn oogen Was hy van stonden aan. [pagina 10] [p. 10] 7. Nog naulijx dekt de lucht Dien boef, of een gerucht Quam van hem,, Als een stem Nederdalen; En riep gy droeve sucht, 8. Om uw gedwongen sin, Maar sulk een Engelin Sou een borst,, Schoon getorst Met metalen, Bewegen totter min. 9. Haar tongen soet van taal Haar lipjes als coraal; Haar gesicht,, Dat verlicht Als twee zonnen, Ons goddelijke zaal. 10. Ia selfs Iuppijn om hoogh. Wiert door een lonkend oog, Van Calist,, Eer hy't wist, Overwonnen, Veel eer als door mijn boog. 11. Gy schoone die de Goôn Kund' quetsen op den throon; 'k Bidt u neemt Dan niet vreemt Dat Lisander, Om uw lijd duysent doôn. 12. Nochtans sal hy Godin Verkeeren noyt van sin; Schoon 't geviel,, Dat sijn ziel Op een ander Kon krijgen wedermin. Vorige Volgende