| |
| |
| |
Lof en lyck-digt,
Over 't prijslijk Leven en Eerlijk Sterven van den Amsterdamsen Filosoof, of wijsgierigen Jakob Feytama, Gestorven in Amsterdam, op den 10. dagh in Slagtmaand in 't Jaar 1669.
't LUstme nu op hooge toonen
Om u waardigh hooft te kroonen;
Binnen d'Amsterdamse wallen
'T hedendaagse kostlijk mallen,
Hebt door needrigheyt belacht.
Brave man, u deftigh leven
| |
| |
Heeft tot voorbeelt ons gestrekt;
Als ik u langs straat sagh streven;
't Heeft my dikmaal opgewekt,
En met dankbaarheyt doen spreken;
Groote God, ik heb te veel,
Desen man zeylt beter streken
Dan het Amstels meerder deel,
Dat met duur gekochte haaren
't Waanwys hooft, onçierlijck çiert,
Even of men hun sou paaren
met het wilde Bosch-gediert;
En hun kledingh, dit 's beklaaghlijck,
Toont hun groots en dartel hert,
Yder denkt hoe behaaglijck
Of 't by God geoordelt wert;
And're in hun fijne kledingh,
| |
| |
Sonder koord, en sonder boord,
Doen de selfde overtredingh,
Wyl het hart niet is soo't hoord,
Want ondeeglijckheyt te plegen
Onder schijn van nedrigheydt,
Wiert oyt averechtse zegen
Tot een strafloon toebereyd;
Hier in waard ghy onbesproken
Was noch slordigh, noch gebroken,
En vervreemd van overdaadt;
'T volk dat zyd en goude Laken
Staagh uytventen aan de praght,
Socht gy nimmer rijck te maken
Door een kostelijcke draght,
Wyn noch andre drankverkoopers,
| |
| |
'T volk dat Haas' en Knijnen doodt,
Sulke geld en vel-afstroopers:
Noch de Kok, noch sijn genood,
Noch Pastey, noch Suykerbacker,
Door de dartelheyt gebroed;
Noch de Speelman, noch sijn macker
Wiert door u oyt vet gevoed;
VVant u voedsel was juyst even
Als uw nutte kleedingh was:
Daarom waart gy in uw leven
Selden siek, maar wel te pas:
Doch het loflijkst uwer deuchden
Was uw welgenoeghde Geest,
Die in't weynigh sich verheuchden,
Daarom zijt gy Rijk geweest.
Schoon een tweeden Alexander
| |
| |
U sijn Rijck had aangeboôn,
U vernuft was veel te schrander
Dan t' aanvaarden sulk een Kroon,
Die omheynd met duysent Knapen,
Minder rust dan onrust baardt,
Wijl gy liefst met Kool en Rapen
Vreedigh sat by uwen haart.
Waarde man dus was u wandel
Self tot in uw laatste uur;
Want met u oprechten handel
Streefden gy door zoet en suur.
Amsterdam heeft veel verlooren
Aan den wysen Heer Reaal,
Want hy was tot nut gebooren;
Maar nu lijdt'et grooter quaal,
Wyl 't dit voorbeeld nu moet derven,
| |
| |
Want goe voorgangh doet het volk
Meerder heyl en deucht beërven,
Dan een Christgewyde Tolk;
Schoon hy duysent jaren preekten,
Want 't is seker en gewis,
Dat men noyt goe vrugten queekten
Ach! dat dit verlies ons treften,
Dit gevoeligh recht beseften,
O dat waar een heerlijk dingh,
Dat men voortaan met opmerkingh
Sijn belevingh hier verworf,
Want hy was in woord en werkingh
Slecht en recht, tot dat hy storf.
K. Verloove.
|
|