Den vermakelycken opdisser. Deel 2
(1677)–Anoniem Koddigen opdisser, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
Soo juychen, zoo toeten.
Voor d'eer van de Knoeten?
Een stiel van de Karcke,
Een bulderend' Varke,
Wiens toom loosen yver
Stijgt langer jo stijver,
Waardig (zoo't voort gaat,
En zijn yver 't door staat)
Gekroont van 't kanalje
Voor HOOFT van 't rapalje,
Om met vlugge schreden
Ter Kansel te treden,
Soo slechts maer de muuren
Het kosten verduuren
U tieren. Spijt HOPPE,
| |
[pagina 54]
| |
Verstomde de koppen,
Verbreekte de wetten,
Diens tegens u setten:
Maer wan zulcke pylers,
En zandvaste stylers,
Beschraagde 't getimmer,
Dan schroomde men nimmer,
U had men te danken
Voor 't sparen van blancken:
Uw steun aen 't gemetsel
Gaf voordeel. Geen letsel,
Gy Hanssen, Gy Lysen,
Gy moest'et dan prijsen,
Want 't was na de mode,
En na u metode;
| |
[pagina 55]
| |
Soo moest gy hem houwen
(Of't mocht u wel rouwen?
Tot loon van zijn sotheydt,
Een beestige botheydt,
Een beelt als een tooren,
Dat yder kon hooren,
Dat elck was besweeken
Als hy quam te spreeken,
Raakt mijn niet de reek'ning,
Als boven de teek'ning,
Gy 't goet van je Leeden
Onnut gingt besteeden;
Was 't dan niet, ocharmen?
Wilt onser erbarmen;
Helpt Geusen, helpt Papen,
| |
[pagina 56]
| |
Laat gunst by je rapen.
Besnoert dan je bakhuys,
En loopt na je kakhuys,
Dat voor die zoo snapte,
En breydeloos klapte,
Geeft beter geschencken,
Hebt anders te dencken,
Tot rechte belooning,
Een heerlijcke krooning.
Hoed u voor ach. |
|