| |
| |
| |
Wonderlycke predicatie, van eenen papistischen paep,
Tot Paderborn in Westphalen, in de Vasten gepredickt.
NAdemael goede lieve Liedekens, ick mijn af-scheyt van hier sal nemen, ende haestelijck van hier vertrecken moet, soo volght tot besluyt, (zijnde mijn laetste Predicatie) dat die geenighe die den Heere Christum gekruyst hebben, niet sulcke Lieden zijn gheweest als ghy-lieden en ick: Het waren stercke vierkante Boeven als on-
| |
| |
se Dagh-dieven die Timmerlieden en Metzelaers; Ongeklepen Vlegels, als die Kooren-dorschers; Godtloose en verhoerde Ghesellen, als die Koetsiers, Voerluyden, Wijn en Bier Tappers, Schippers en Kooren-voerders; Het waren sterke besuckte vette kletrens en onbeschaemde ezelen, als die Vleeshouwers en Backers. Ook flammige, garstige Saulepels en Smeervlegels, als die Zeepsieders, Potbackers, en Leemen kleeckers: Het waren meyneedige Dieven, als die Haringh Packers, Zout en Kooren Meeters: Onnutte Boeven, als de Kistemakers, Houtzagers, Stoelmakers, Draeyers, Rademakers, Steenhouwers, Beeldtsnyders, Opsnyders van het Droogh scheeren, de welcke Maeghden bevruchten, en laten haer dan loopen, ja schandeliseren getroude Mannen, en soecken meer Maeghden tot haer te trecken, en sulcke Gorgelgesellen, ende wat dier Slockspecken meer zijn, als die Tin en Kannegieters: Sy hadden roode Nagelen, als die vuyle Leerbe-
| |
| |
reyders, en roode Banden als die dief-achtige Molenaers, Tollenaers, en Goutsmeden: Het waren stinckende Honden, als die Schoenmakers, Zadelmakers, Riemensnyders, Keersemakers, en Zeembereyders: Oock waren't sulcke vuyle, morsige, swarte verloodene Azen, als die Smeden, Ketelboeters, Munters, Lanteernmakers, Panneslagers, Secreetvagers, Blaesbalc-lappers, ja Zeugen as Gietesnyders, voorts Schoorstien en Kannevegers, en wat sulck Schelms gesinden meer is? Het waren eervergetenen Schelms als die Stadts Dienaers, Dievenvangers, en Henckers, met sijne Knechten: Oock gierige eygennuttige Schinthonden, als die Joden, Brouwers, Woeckenaers, Renteniers, Lommerden, Accijs en Impost Meesters, en Schrobbers, als diergelijcke Bloetsuypers, en Menschen vreeters meer zijn: Oock waren't sulcke Diefachtige, Ruydige, Schurfde, Schobbige, Garftige, Grindige Boeven, als die Snijders, Pelssers, Wevers, en Garen Twijnders,
| |
| |
Het waren stoute hoveerdige Slungels, Beugels, en schaden vrolyck, als die Barbiers, Baders, Bol-eters, Messemakers, Schilders, Plijsters en Pralers: Het waren verloopen Duyvels Kinderen als die Roffianen, Makelaers, Roskammers, Peerde Tuysschers, Boecken-verkoopers, van de beste Toback-kramers, ende Ossen-verkoopers, besuckte Hoetelaers, als die Voerluyden en Keuckenjongens: Het waren Troggelaers, Vlegers en Beugels, als die Huys en Wagen knechten; Zy hadden stompe Garden, als die Turcken, Tartaren Ongeren, en Polacken: Doch de gene die de Heere Christus verraden heeft, dat was Judas, soo hoort nu wat voor een fraey gesel dat hy was; Hy wilde de sonden vergeven, en liet hem eenen kruyn scheeren, als onsen Geestelijcken en heylighen Vader de Paus van Romen, en sijn Monicken doen, daer door veel dochters en Jonckvrouwen bedrogen werden; Ja maken wel Moeder en Dochter tot Hoeren, als onse Dom-papen,
| |
| |
Canonicken, Iesuyten en andere Papen, en Hypocryten dagelijcx meer doen; Hy was een versopen Slengel, als die Rademakers, Glaesmakers, Boden, Touwslagers, Zeylmakers Borstelbinders, Naeldemakers, Compas en Kamme-makers, item een Smarotser, heymelijcke Pluymstrijcker als die Hof-luyden, Advocaten, Procureurs en Voorsprekers zijn, hy was als de Liefhebbers des Werelts, en die hare Vrouwen veel doen lijden; de welcke, onder schijn van veel redenen en lichtveerdige cortesyen, de Weduwen vertroosten, en haer so allenskens uytsuypen en bedriegen, 't welck zijn die Wederdoopers, en andere Vrygeloovige Swermers, oock een opgeblasen Snorcker, een Quaetspreker, als die Studenten, Speel-luyden, Nachtloopers, Straatwijlers, en diergelijcke Opsnijders, hy nam gelt en verriet dat onschuldig bloet, als die Lantsknechten en Krijghslieden, doen was hy verflagen en versmeten als die Voerluyden Swepen; Listig, en op al-
| |
| |
lerley Boevestucken afgerecht, als die Koopluyden, Bleekers, Verwers, Slootmakers en Smeden, hy liet hem met gelt besteken, als de Amtlieden, Richters, Vooghden, Schouten en Schrijvers, hy was gieriger als de Papen, hy had den buydel aen een grooten Riem, als die Schoters, Wijn en Bierverlaters te Leypsig, hy ging wel in de Kercke en hoorden des Heeren Christi Leere, doch ging in sijn verradisch voornemen immer voort, als een ander Booswicht, verstont hem oock wonder wel op Leugens, als die omreysende Doctoren, Apotekers, Quacksalvers, Muysevangers, Tantbrekers, Luyden beschyters, Ontfangers en Gelt-muysers; en voeghden hem by de Kramers, om te leeren parteren, koopen, en de Luyden te bedrieghen en beschyten sonder Eers; Maer de kruyck gong soo lange te water tot sy ten lesten brack; want hy vertwijffelden in sijn verradisch voornemen als een ander Booswicht, ging henen en hing hem selven op, als waren daer geen
| |
| |
andere geweest die hem aen de Galge knoopen konden. Dat best aen Judas was, was de huyt, die hielt den schelm te samen dat de Ledematen niet van malkander vielen; Maer sy barsten ten lesten in stucken, ende schudden sijn vuyligheyt gants voor sijn Voeten; Over een kort wijlken quam een kleyn swart Vogelken ende haelden sijn verradersche Ziele uyt sijn vervloekte Duyvelse balgh, en voerdese in de Helle achter Nobus Croegh; Dat vlees vraten de Timmerlieden met de swarte Mantels, op Duyts geseyt de swarte Ravens. Siet, sulcken Schelm was Judas, dat noch huyt noch hayr aen hem goet was; dat hayr was vol Luysen; dat vlees vraten de Ravens; de Ziele die hem ter Eersen uyt gingh, voerde de Duyvel wegh. Godt behoede ons, goede lieve Liedekens, daerom laet ons dancken, op dat gy en ick niet alsulcke Schelmen zijn, als die voorgaende Judas geweest is. En neme hier mede mijn af-scheydt, en bevele U L. den
| |
| |
Almogenden, en bysonder de Heylige Misse te hooren, ende thien Ave Marien, ende een Pater Noster te spreecken.
ORA PRO NOBIS.
|
|