| |
Gebroken en Gebonden Trovv.
Door S.D.V. gerymt.
LYzander had gestelt, op Amaril zijn zinnen,
En gingh de weerde maaght, uyt gantscher herten minnen;
De Vryster wederom, deylt hem haar herte mee,
Maar door de Vaderdwangh, zoo trout hy Dorilee.
Men brenght de Bruyt te Bed, na hedensdaagsche zeden,
En als Lyzander quam, zeyt hy haar deze reden;
| |
| |
Dat ik in Echte trou, my heb met u gestelt,
Is maar alleen geschiet, door vaderlijk gewelt;
En na ik merken kan, ik ben u mede tegen;
Wy geen van beyde zijn malkander dan genegen:
Om dan van wederzijds het hertzeer te ontgaan,
Ik zal ons goeden raad, op heden wijzen aan;
Ons Ouders alle bey, zijn inde tachtigh Jaren,
En zullen tot het graf, haast moeten nedervaren,
Vermits haar krank gestel, Wel benje zoo gezind,
Gelijkerwijs als ik op heden my bevind,
En konje u gemoet, als ik het mijn verheeren,
Zoo willen wy voor God malkanderen hier sweeren,
Dat gy te gener tijd, zult van my zijn bekent,
En datje blyven zult, de geene dieje bent.
| |
| |
Soo konnen wy in kort, en even zonder zonden,
Ontbinden, watter door ons ouders is gebonden,
Op een gedwongen wijs, Soo is de Trou te niet,
Die wel is inde kerk, maar niet in daat geschiet.
Ik moet u het geheym, mijns herten heden zeggen,
Ik heb op Amaril al mijn gedachten leggen,
Wel neem dan deze zaak, zoo't mogelijk is, aan,
Soo zullen gy en ik, op vrye voeten staan,
Wel, antwoort hem de Bruyt, ik heb mijn gantsche ooren,
Geneygt tot u verhaal, En 'tgeen gy my deed hooren
Dat is my aangenaam: En, op dat ik 't beken,
Weet dat ik niet mijn zelfs, maar Thirzis eygen ben.
Ik heb hem overlang, al voor mijn Ziel gehouwen,
Maar door de Vader dwang, heb ik u moeten Trouwen,
| |
| |
Ik stemme u dan toe, het geen dat gy begeert,
Dies dat gy, nimmermeer my te verzoeken sweert,
Den eed die wierd gedaan: En schoon zy 'tzamen leven;
Noch zijn zy beyde van malkander vry gebleven,
Lyzander zeyt het stuk, aan Amarillis aan,
En zoo heeft Dorilee aan Thirzis ook gedaan.
De Vaders, voor het jaar, zijn beide overleden,
Dies gaat het jonge paar strax voor de Regter treden
En leggen't stuk hem voor: De zaak wert overleid,
En, na een ryp beraat, werd yeder vrygezeid.
Sie daar Lyzander nu, naa veelderley verdrieten,
De ziele van zyn ziel, zyn AMARILL genieten:
En zie ook Dorilee, aan Thirsis vast geheght,
Nu plukkende val op de zoetheid vande Echt.
UYT.
|
|