hadden blijkbaar het land, dat zij zoo'n klein meisje naar hun dieren moesten vragen, maar er zat niets anders op.
‘Heb je onze kudde misschien ook gezien?’
Geertje wierp hun een smeekende blik toe en antwoordde:
‘Ja, die graast hier onder aan den heuvel. Ik heb er op gelet, maar ik hoop, dat jullie Jacob dààrvoor niet zullen afranselen.’
De jongens waren niet op hun gemak, zij schaamden zich een beetje, maar zij moesten toch iets zeggen, en daarom antwoordde Jon Högseth, de oudste:
‘Dezen éénen keer zullen we 't maar eens door de vingers zien.’
* * *
Toen Geertje 's avonds het hek zou sluiten, ging Peter Lunde voorbij.
‘Er is toch geen vreemd schaap onder jou kudde gekomen?’
‘Neen, ik heb ze geteld.’
‘Misschien heb ik dan wel verkeerd geteld, - misschien waren ze er wel alle.’
Zij bleven beiden staan en keken elkaar aan, tot ze er verlegen onder werden en de oogen moesten afwenden.
Toen zeide Peter:
‘Zeg Geertje, als je graag wilt, mag je gerust met ons mee gaan en met ons samen de kudde hoeden, en je mag ook naar het meertje gaan, als je zin hebt om te baden. Als ik Jon goed begrijp, is hij 't heelemaal met me eens, en als hij je afsnauwt, geef ik hem een pak ransel. Ik kan hem best aan, als ik maar wil.’
‘Nou, je begrijpt, dat ik heel graag met jullie mee ga.’