Klimop. Deel 5(1927)–Anoniem Klimop. Deel 5– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] 20. Meer dan Goud. Heur breiwerk op de knieën, In haren zetel, breed en hoog, Zat Grootje, en achter den zwaren bril Look stil heur weiflend oog. Het zonneken door de ruiten Bescheen heur rimplig hoofd, zoo zoet; Want - elken middag sliep zij zoo, En 't deed heur steeds zoo goed. Zwart-poesken volgde dan 't voorbeeld: Zoodra Oud-grootje de oogen sloot - Wip! lag het op heur knie gekrold En ronkte op heuren schoot. Doch kijk ... daar komt het ‘kleintje’ - Lief dochterken, nauw van zeven jaar, Legt pop en bikkels heimelijk neer En nadert zoet tot haar. En met 'nen schalkschen glimlach, En met van slimheid flonkerend oog, Verbergt voorzichtig naald en kous In ladenkas of toog. En Grootjes kappe sierend Met looverranken, jeugdig groen, ‘Daar!’ lacht het schelmsch, ‘dat komt er van, Te slapen iederen noen.’ [pagina 126] [p. 126] Stil is weer 't kind gezeten En naait aan Mieken-pop heur kleed; Met 't oogje slaat het Grootmoe gâ, Die nog van niets en weet. Het vrouwken sluimert immer, De handen vouwend, rustig voort, En spinnend vangt het katje Zijn uiltjen, ongestoord. En zalig ronken beide; Oud-Grootje knikt, nu ‘ja’, dan ‘neen’, En Poes, het tongsken uit den muil, Trekt kop en staart ineen... Opeens, daar roert zwart-poesken - De slaapster schuddebolt en schrikt, En achter 't zware brilglas Ontsluit zij 't oog en blikt... Paf! valt heur van de kappe De gansche looverbos, En 't speelziek meisken, gichelend, barst In leutig lachen los. ‘Gi deugniet,’ kijft Oud-Grootje; Maar 't kleintje staart zoo schelmsch heur aan ‘Ik deed het niet, Lief-Grootje, Dat heeft zwart-poesken 'daan!’ En 't vrouwken trekt heur peetkind Tot zich. - ‘Al waar-de nog zoo stout, 'k En wou voor niets u missen, kind! Gij zijt mij meer dan goud.’ Pol de Mont. Vorige Volgende