om een blik te slaan op het treurige tooneel. Daar ziet zij de schipbreukelingen, die de armen om de klippen hebben geslagen en ieder oogenblik gevaar loopen, door de onstuimige golven te worden meegevoerd. Zij ziet ook het bootje, dat niet ver van den toren in een bocht ligt vastgemeerd. En de golven slaan met woeste kracht tegen de kust, en het witte schuim van de branding wordt door den storm tegen den toren gezweept en ver landwaarts ingedragen.
Zij klimt naar beneden, verlaat den toren en blijft peinzend bij het bootje staan. Zal zij een poging tot redding wagen?
Ondertuschen heeft ook de oude Darling den toren verlaten; een heimelijk voorgevoel schijnt hem te zeggen, waar hij Grace kan vinden. Hij bereikt de bocht, waar het bootje ligt, op het oogenblik, dat Grace de touwen los maakt en op het punt staat, in het bootje te springen.
Zoodra zij haar vader ziet, snelt zij op hem toe en zegt smeekend:
‘Laat ons gaan, ik bid u!’
‘Onmogelijk!’ roept Darling nogmaals, ‘wij zouden beiden in de branding omkomen!’
‘Dan ga ik alleen!’ zegt het meisje. ‘Ik zou geen uur meer rustig kunnen leven, als ik niet beproefde, hen te helpen. Dat vreeselijk tooneel zou mij steeds voor oogen staan.’
En reeds grijpt zij de riemen. Maar nu aarzelt ook Darling niet langer. Getroffen door den moed van het meisje, springt ook hij in het bootje en plaatst zich aan het roer.
Nog een oogenblik en het bootje schommelt op de golven. Woest slaat de branding tegen den voorsteven omhoog of