Klioos kraam. Deel 2
(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
Maar waar 's de wijzeman? die weigerd ik te weezen,
Ten waar hy weigerde mijn quaalen te geneezen.
Het onderaerdsche naauw, daar door zich 't zeezop stout,
Ontpeekelt in 't gedrang zijn aangeboren zout.
Zo meend' ik mijn verdriet te schroeven door mijn dichten,
Zo door den engen rijm...................
Want quelling op de maat en kan zo fel niet zijn
En diez' in dichten boeit, betemt haar dollen pijn.
Zo doe ik, maar vergeefs: men stelt mijn leedt op noten,
Men zingt en prachter met: was dicht in dicht besloten
Men helpt het uit den bandt, men geeft het volle vlugt,
Men vrijt het om de konst, en and'ren haar genucht.
Het rijmen voegt de min, het rijmen voegt de quelling,
Maar geen vermakend Rijm; een aangenaam vertelling.
Een lieffelijk gezang verheft haar overhandt,
Maar voert haar zegelof van d' een in d' ander handt;
En ik, twee gekken eest beginder drij te strekken.
De middelmatige zijn d' alderbeste gekken.
|
|