Klioos kraam. Deel 2(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Dageraadt. 't IS waar, de dag is op; wat is 'er aanbedreeven? Wilt gy daarom ook op, en 't bed en my begeeven? Wat hebben wy alleen om's lichts wil op te staan, Die om den donker niet te bedde zijn gegaan? Die Min die ons in spijt des duisters hier vergaarde, Behoorden ons, spijt licht, te houden daar z' ons paarde. Het licht en heeft geen tong, ten is maar oog, en stom. En of 't al rondom sprak gelijk het ziet rondom Al dat het hier van my voor 't argste konde zeggen, Waar, dat ik, wel gelegt, geern wilde blijven leggen, En dat ik zo mijn hert en zo mijn eertjen acht, Dat ik hem niet verlaat, die beid heeft in zijn magt. Is 't bezigheidt alleen die u verbiedt te toeven? Och! dat 's het snoodtste zeer, dat m' in de Min kan proeven Een leelik, een berooid, een valsch mensch lijdt de Min, Den beezigen alleen en laat zy nergens in [pagina 362] [p. 362] Wie beezigheidt en min wil teffens doen gedijen, Doet eeven zo veel quaats als echte luy die vrijen. Vorige Volgende