Klioos kraam. Deel 2(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Troost in droefheid, Aan den Eerwaardigen, Godzaligen D. Reimerus Ligarius, Over 't droevig verongelukken van zijn eenigen naar-hem-genoemden Zoon. O Troost-born van u Maagen! Hoe vind men U zo troosteloos verslagen, Als of uw leevens lust Was t' eenemaal van 't water uytgeblust? Helaes! ik zie u daalen, Om uyt de Gracht uw dooden Zoon te haalen! Help Godt! wat ongeluk! Bezwijkt gy niet in zulk een zwaaren druk? Rijs! rijs! beklemde leeden, Zink niet te diep in uw verslagentheden, Verdrenkt niet in getraan, Om dat uw Zoon in water is vergaan. Gy wandelt op de spooren, Die Job u ging erbarmelijk te vooren: Wil Godt, in onzen tijd, Aan ons doen zien, dat gy Jobs lijden lijdt? [pagina 230] [p. 230] Zo houd u slechts geduldig, En denkt, gy zijt aan God noch meerder schuldig, Zet uwe voeten vast, Hy proeft dijn hert, die u zo zwaar belast. Laat u geen ramp vertsaagen, God weet hoe veel u schouders konnen draagen. Uw kruistong troostten elk: Dat nu geen vlaag uw mirrhenbladt verwelk. Toon ons nu met den daade De zoetheid van Gods bittere ongenade, Hoe! weigert gy voord-aan Met Jesus kruis naar Golgatha te gaan? Gy trouwe Knecht des Heeren, Grijp moet, Gods heil zal al uw rampen keeren: Die d'Aard met nacht bekleedt, Is 's morgens weêr met helder licht gereedt. Wenst gy noch eens te kussen, De mondt, daar 't nat het leeven in moest blussen? Zoo kus, met eenen zoen, De schuldwraak af, van Gods rechtvaardig doen. Gy Moeder, laat u troosten, Het droevig west verquikt door 't bloozend oosten. Verheug u, dat de blaân Van uwen Stam tot in den Hemel staan. Den Schepper had behaagen In 't bloejend loof, dat uwe takken draagen. Des plukt zijn heyl'ge handt Een spruytzel af, van zijn beminde plant; Ay! wild hem dit gedoogen: Die alles geeft zouw die dit niet vermogen? Gy Zusters, stil uw klacht: Dit offer heeft Gods gram gemoedt verzacht. De zwaare Donder-wolken Verdrijven haast van Gods beminde volken. [pagina 231] [p. 231] De straf, aan u geschiedt, Getuyght, dat Godt noch naar uw schoonheyd ziet: Dies droog uw natte wangen, En tooi u, om van Jesus zijn t'ontfangen. Ga Hem van ver te moedt: Zijn zoet gezicht maakt alle quaalen zoet. Doorpijnde Stam en Telgen, Gy siddert, om deez' artzeny te zwelgen. Maar kent Gy 't kruys-kruydt niet? Of wild gy niet, dat 's Heeren wil geschiedt? Of kunt gy niet bevroeden, Dat Hy verlaat, en echter kan behoeden? Zie daar! gy tuymelt strax, Als hy u zend, een weinig ongemaks. 't Is waar, gy legt gedolven In angst-en quaal-en wee-en jammer-golven; Maar die u hier in stort, Is diens genaâ nu t'eenemaal verkort? Dat zult gy niet gelooven. Zo wacht dan hulp en zaligheyd van boven. Gedult in hartenwee Is bitter; maar brengt zoete vruchten meê. Graf-reegels. HIer rust Reimeer in d' Aard, die d'aarde heeft begeeven. Toen hy in 't Waater sturf, verworf de Ziel het leeven. Zo sturf zijn Adams-vlees in 't water van den Doop. Gods Liefde die verwon zijn vast Geloove en Hoop. J. v. Duisberg. Vorige Volgende