Klioos kraam. Deel 2(1657)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aen Simon Abbes Gabbema, oover sijn, vaerssen, op mijn te Paerde-ryden. GY soeckt, Hoogwaerdige, mijn eere te vermeeren, Door uw hoogdraevend vers, om dat ick ging braveeren En rennen met mijn paerd tot oeffeningh van lijf, Als meede tot vermaeck en tot mijn tijtverdrijf; Uw stijl is al te hoog, te groot zijn uw' gedachten, Sy vallen op 't voorwerp dat niet en is te achten, Daer is wel ander stof tot roem van uw verstandt, Zoo 't uw believen zal te nemen by der hand. Laet blijcken uw vernuft door 't vleghten van laurieren Tot lof van Vorsten, als sy swieren met banieren, Tot dienst van 't Vaderlandt; hier door zoo sal de faam Uyt-brallen uwen lof, en prijsen uwen naem: Of anders soo, gy wilt laet draeven uw' gedighten Griethuyzen tot een eer, voor wiens roem mannen swighten; Wiens siel is opgepropt van 't aller beste mergh [pagina 194] [p. 194] Uyt Helikons fonteyn en hoogh Parnassus bergh. Gy schrijft my prenten voor; niet dat ick kan bereycken, In 't allerminst' haer deughd; maer dat het zy tot teycken, En voorschrift, om daer naer te scherpen mijn gedaght, En, soo niet in 't geheel, 't ten deel, magh zijn volbraght. Ick danck u voor dees les. Ick sal mijn kraght inspannen, Te volgen uwen raet; 'k sal soecken uyt te bannen Al wat hier tegen-streef; wat niet is in mijn' maght, Dat bid ick, dat my Godt wil geeven door sijn kraght. Sibylla van Jongstall. Vorige Volgende