Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Juffrouw, Margareta de Heer. 'k EN hoef om wond'ren niet te reyzen Naar Roomens marmere palleyzen; De Reeden voert my t'uwent in, Daar ik de grootste wond'ren vin, Die immermeer pençeel kon maalen: Ik zie, aldaar, ten Strijd-park daalen Natuur in Konst, Konst in Natuur, En alles min als in een uur; En beyde met de prijzen wijkken; Die uw doorlughte naam-schrift ijkken, (Hoe zeer de nijd ook balkt en greijt) Op 't voor-hoofd der onsterflijkheyt. Ik zie, in Winter-tijd, de Roozen Op 't levendighste t'uwent bloozen, Als waar 't te midden in de Lent. 'k Zie Valk, en Gans, en Zwaan en End, Putoor, en Scholfer, Kuak en Paauwen, Das, Roek, Speght, Meerl, Los, Struys en Kaauwen, Brak, Wind en Leep'laar, Blos en Fruyt, By u om't meeste munten uyt. Al om-beroemde Konst-Goodinne, 'k Mis-gon mijn' Vaader-stad uw minne, [pagina 344] [p. 344] En glans van uw vergood pençeel. Ik duyk, als in een' Lust-prieel, Wen 'k met mijn' Zwaane-schaght magh baaden In't wed van uwe konst-çieraaden, Terwijl Mevrouw Griethuyzens dight, Tot uwe dienst, Kapellen stight; En dat 'k, voor heen, dien dagh zie naâren, Op welk uw werkken zal op gaâren De Zweedsche Pallas, welkers gunst U staaf tot Koninginn' der Kunst. S.A. Gabbema. Vorige Volgende