Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Lauwren-krans Gevlochten om 't Schilderkunstigste hooft Van Juffrouw Margareta de Heer. DE schoonheit gloort een lange tiit, De glory overduurt de niit, 'k Me en schoonheit, wiens geboorte-stralen Doorschem'ren 't dak van Phoebi zalen; Niet die in 't klippich minnenmeer Ontbortelt: Margareet de Heer Toont die, wanneer haar slugge veder Som's knelt een nieubejaarden Ceder Op Idaas hemelneigend' hooft, Som's weêr de forze ooren dooft [pagina 345] [p. 345] Des Zegodts, door Vorst AEöls huilen, Of lust haer lust aan maat te ruilen; Sy toont waar Cypris aangestroomt Van heiligh waternat, 't geboomt Ontscheurt ziin heil'ge Tempelbouwen; Of waar de kriitestrandt 't berouwen De boezem niipt, van 't koningschap Geplompt van dolle moortlusts trap; Of waar de zuiderstromen woelen, En 't lage zuiderlant bespoelen, Of lokt ons domme ogenstraal Op Pirineeze toppunt, paal Van 't leliriik, langs schorre duinen, En neêrgestorte berrigpuinen: En toont daar 't riik der Moreman, En hoe de felle Ottoman Dolt, trappelt op de Christevanen, En bloetverft al des wereltsbanen. Of tokt de zinneliike lent Haar spits pençeel, zy overrent Met sneegheyt al wat adem swelgen En braken kan, 't zy 't in de telgen Of gilpt, of tilpt, of giert, of tiert, Of tokt, of nokt, of tiereliert; Of langs de boort der zilte stromen Toont op haar uitgehakte zomen Wat queekt, of reekt, of graast of raast Of na ziin dart'le terger blaast. Of loopt de tiit: haar pen doet struiken In 't flokkich wintersneeu verduiken En niet met kladdich olinat, Sy stipt in 't slechte watervat. En schoon, het watert, 't moet flux stremmen En levend', dode gront beklemmen. [pagina 346] [p. 346] Wie is verbaast? 't is 't rechte vocht Uit d' Hippocreenze waterbocht, Daar vrouw de Heer zo schoon me schildert, Schoon dichters maar de droom verwildert. S. Brunsvelt. Vorige Volgende