Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Klinck-dicht. Doen Gerion vol trots, met vier-mael sestien Kielen, (Elck een Kasteel gelijck) quam bruysen door het Nat, En waend', in overmoed, dat hy de Geus al hadd' Ten drie-balg ingeslockt, oft' soud' hem flucx vernielen: Quam Ne'erlands Schip-voogd, fors, op-dond'ren na dees' Fielen. Spoog Vonck en Vlam, waer door sy kregen 't Vyer in 't gat, Ach! (sucht' hy) dit's Alcijd': en bergd', inDuyns, sijn Schat. Daer liggend', sach sijn Schrick, als Snap-haens, om hem krielen. Hy beeft: En smeekt den Teems om Herberg in sijn Kolck; Die set hem by van all's: Doch wijst dit geele Volck We'er van der handt. Hy barst en knarst van spijt en toren. Maer flucx vat 't Rotterdams Briareus, (sijn Plaegh) Met hondert Handen, hem soo sellijck by de Kraegh, Dat hy geeft Macht en Schat en Lijf en Al verloren. G.J. Vorige Volgende