Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Nederlandtschen donder-slag, Gevallen onder de Spaansche Vloot. GElijk het grof-gespiert gebroed, In d' eersten tijdt, Domsinnig heeft gedult, gewoedt, Ten Goden-strijd: En hóópte berg op berg; op hóóp Van selfs de Goon Te stooten door een over-loop, Wt haren Throon: En niet bedachte dat Jupijn, In sulcken standt, Sou vaardig met sijnn Donder zijn, En Blixem-brant: [pagina 194] [p. 194] Tot dat het, doch te laat, de kracht Van 't Goden-vier Gevoelde; en 't gebergt een gracht Voor allen wier. Soo quam het grove Spangjen aan, Met Portugall; Verselt met Duynkerks stoute vaan, En Napels tal. Het scheen den Hemel lé gevaar, Neptuyn, verflout, Wist nauw of hy in 't water waar, Of in een woudt: Soo krield' allom 't beschaeft geboomt: Dat, voor hun blad Nu groter tal (die denkt, die schroomt) Van menschen hadd. Maar Tromp, wien 't groote romp-getall Noyt vreesen dé. Stack aan 't trompet, en stelden all Sijn trompen réé Hy dondert reys op reyse los En blixemt, dat De kraken kraken, en het bos De vlamme vatt. Don Lopes, schoon hy moedig vocht, Met sijn gedrocht, En schieten op hem niet vermocht, Most in de locht. Want wat den donder niet en scheurt, Den blixem schendt; En 't geen door 't schieten niet gebeurt, Een brand-schip end't. Daar vloog de locht vol vleesch en vlamm; En, soo het scheen, [pagina 195] [p. 195] De Zee nauw al de lijcken nam, Noch 't oor 't geween. Hier onder klonck, door 't golven-reck, Allarm, Allarm. Wat was den weer-klank van den Speck? Erbarm, Erbarm, Leer, moedig Spangjen, dat 't getal Geen Zegen baart: Maar dat de deugd geeft dat 't Geval De Krijgers spaart. Gaat, geef den Golven-geesselaar Nu vry de handt: En stelt ons Nederlandsche Schaar By 't Griecken-landt. Dan. Jonctys. Vorige Volgende