Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aen Joan Six, Toen ik Hooft van de Schouburg wierdt. VRaagt gy, ô Six wat ik kan maaken, Nu ik voor Hooft ter Schouburg gaa? Ik bou 'er hemelhooge daaken. Ik kies, alleen door mijn genaa, Meer Kaizers dan de Zeeven keuren, Die in 't beroemt Garmanje zijn. Gy kunt my staâgh rechtvaerdigh speuren. Hier meng ik most, en gins fenijn. Ik heb de rijken in mijn handen. Nu zet ik hoofden voor 't gevecht. 'k Ontwring de felle dwingelanden, De schenners van het heiligh recht, De paarelrijke septerstaaven, En geefze met hun goudekroon, Aan d'aller minst van hunne slaaven. De deugdt verkrijgt in 't endt haar loon. Nu schep ik duivels voor de quaaden. Dan wy ik weêr een Englenschaar. Ik geef een Vorst doorluchte Raaden; En help hem vaak uit groot gevaar. [pagina 56] [p. 56] Maar dat het wonderst schijnt van allen, Is dat ik zoo veel Cezars maak, En zelf niet op de troon kom brallen. Hier blijkt dat ik de staatzucht wraak. Of eist gy ander blijk van wraaken? Zoo neem mijn voorhuis tot uw wijk: Hier doet de buik my glaazemaaken. Dit is, ô Six! mijn grootste blijk. Jan Vos Vorige Volgende