Klioos kraam. Deel 1(1656)–Anoniem Klioos kraam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Toe-gift Op de deftige Reden van d'Heer Iacob Meyen Canonick. Aen den Coninck van Spanjen. GHy die den tulleband vol eedle diamanten, En 't Conincklijcke goud op uwen schedel draaght, En met uw stale bijl quaemt Hollant tegen kanten, En hebt geen kleyne pluck haer van haer kroon ontjaaght: Heeft oyt den wrev'len Mars uw toortse aengesteeken, De dulle tromm' geroert, en grayende trompet Met helsche spijt voor u voorspoedig opgesteeken, En standaerts seghenrijck by standaerts neergezet. Dat heeft d' Hollandtsche maaght wel eer aen yz're banden Ghekneevelt en geknelt, ellendelyck gesmaakt, Ghewelt en overlast, van hangen, moorden, branden, Soo dat s' haer harten-bloedt ten naesten had' gebraackt. [pagina 32] [p. 32] Maar doe die swarte buy van oorloghs tegenheeden, Allenxkens wat vertrock en dat het droeff ghekerm, Gheschrey, en sucht op sucht en vierighe gebeeden, God smeeckten om een eynd van 't goddeloos Allerm. Het overgeeve schuym van brandende ghemoeden Vervil, en Godt ontrock syn scherpe geessel-roe Van Hollant bykans wegh, van 't plucken en van 't woeden, En knickte salighlyck de neêrgheslaeg'ne toe. Doe dorst een kleyne Mugh een Adelaer bestooken, Ontsiende beck noch klauw, noch wredevinnigheyt, Maer ruyschte om syn kop met gramschap toegedooken, En puffte het gewelt van losse woestigheyt. Off schoon 't weerspannig lot scheen in het eerst te flauwen, D'Hollandtsche Leeuw getrotst, met onbesweeke tand Verhit door 't fell gezet, en slaet syn volle klauwen Met onversoenb'ren hert in 's vyands ingewant. De wraeck besat het hert, en al sijn spieren jookten Nae Spanjens ondergang, en vuyle hovaerdy, De ad'ren swollen op, het herte bloet dat koockte Om onheyl, loon en straf, voor sulken Tyranny. Roemweerde Willem die de Vryheyt hebt bevochten, En d' eerste grondsteen ley tot 't groote werrickstuck, O welgesegent breyn met Mirthen omgevlochten Die door uw brave deught ontbond dat schendigh juck. En ghy wel-sael'ge spruyt ô Maurits, die de golven Die noch het red'loos schip bestormden, tegenkeerd, En hebt de jammer-poel van ellend toegedolven, O brave Borst wiens naem de wijde wereld eert. Doch deel heb aan u roem het mannelijcke herte Van Hendrick, selfs gekroont met pracht van 's hemels top. Die Standaert nimmer suff in vyanden te terten, Die sijne glory haelt door 't drift der wolcken op. Hy praelt met heerlijckheyd van meer uytnementheden, Dan sy die op haer hooft een segen-rijcke kroon Gestrengelt draagt met puyck van tooren-rijcke steden En om haer uyt-komst hoort een moeder van de Goôn. [pagina 33] [p. 33] Wie voert manhaftiger, dan hy het staele waepen, Het schitterende Swaert hem in de vuyst gesmeedt Getuyght hem van de Gradiv' of van een God geschapen En niet veel minder roem als Vranckrijck sich vermeet. O aller Helden pronck! en oog van 's werelds braeven! Wiens stevig hert in luck of ramp blijft eeven groot, En nimmer moede wert van eere nae te draeven, En, was het nodig, sou haer ruylen met de doot. Vaer voort Manhaftigh Held! wy volgen uwe schreeden, Vermeeten Spanjaert duyckt, en haelt uw halsen neer, Wy koomen om uw trots met voeten te vertreden, Wy lachen met uw dagg' en noodloos tegenweer. De Hemel valt ons mee, en hy verhangt de hecken, D' Orangie-Boom die steeckt sijn kruyn aen s' Hemels top En sal sijn armen wijdt en sijdt soo veer uyt-strecken, Tot beyde Werelden het gaven voor hem op. D. VICTORIN. Vorige Volgende