| |
| |
| |
Plaat V.
Julia, Betje, Doortje en Karel.
Komt, lieve kinderen! met vernieuwden lust aan het lezen; hier is weder een geheel nieuw tooneeltje; want julia is, zoo als gij op het plaatje zien kunt, van kinderkamer veranderd. Hoe komt dat, Heer schrijver? Ik weet het niet, mijne besten! ik gis, dat dit door het schoonmaken komt, en dat moeder, daar het heele huis overhoop ligt, haar deze ka- | |
| |
mer voor acht of veertien dagen tot een verblijf gegeven heeft.
Wij hopen toch, Heer schrijver! dat julia in 't kort naar hare vorige kamer zal terugkeeren; want die vinden wij veel aardiger dan deze, in welke zij zich thans met haar gezelschap bevindt. Nu moet de schrijver van zijne lezeresjes nederig verschillen, en verschooning vragen, dat hij over de fraaiheid van deze kamer anders denkt, dan zijne lieve vriendinnetjes, die dit boekje lezen. De schrijver verzoekt haar vriendelijk, de kleine kijkertjes eens regt open te doen, en de kamer met oplettendheid te bezien, en hij twij-
| |
[pagina t.o. 58]
[p. t.o. 58] | |
Julia, Betje, Doortje en Karel.
| |
| |
felt niet, of zij zullen met julia's tegenwoordige verblijfplaats zeer wél tevreden zijn. Maar om voort te gaan; julia is bezig met haar Doortje pap te voeren uit den zilveren pappot, welken zij van hare nicht betje present heeft gekregen. Betje staat bij den stoel, op welken Doortje met haar kleine stoeltje geplaatst is, terwijl karel al zingende de kamer indanst, met oogmerk om de meisjes eens weêr te plagen.
Betje. Wat kan dat Doortje eten, julia!
Julia. Ik wil het wel gelooven, betje! het lieve poesje heeft in geene zes uren iets gebruikt.
| |
| |
Betje. Dat behoefde ook niet, julia! want Doortje heeft al tijd dien geslapen, en de slaap voedt een kind ook.
Julia. Na den slaap krijgt men honger, dat verneem ik alle morgen wel; als ik een uurtje ben opgeweest, en mij gekleed heb, o dan verlang ik zoo naar het ontbijt; want dan jeukt mij de maag, en ik roep om eene boterham.
Betje. Waar hebt gij de pap van gekookt?
Julia. Van best weitemeel, met suiker en zoete melk.
Met een kwam karel al dansende de kamer instuiven en gaf julia een zetje in
| |
| |
den rug, dat Doortje de lammertjespap langs het mondje over het lijf liep, terwijl deze spotvogel zijn hoogste deuntje zong:
Julia voert haar Doortje pap,
Maar, lief dat gaat niet net en knap,
julia smult maar alles op,
En denkt: mijn Doortje is een pop.
Julia. Gij kwade jongen, wilt gij wel eens spoedig de kamer uitgaan? of ik zal mijn vader roepen, en die zal u wel haastig weg helpen.
Karel. Lieve nichtje, ik heb immers de waarheid gezegd: gij houdt Doortje gedurig den lepel vol pap voor den mond,
| |
| |
maar dan neemt gij dien schielijk weder weg, en smult de lekkere pap zelf op, en zoo doende krijgt uw Doortje niets, maar gij alles.
Betje. Hoor, karel! daar hebt gij geen verstand van, dat hoort zoo.
Karel. Ei zoo, betje! dat wist ik niet; maar dan wil ik nu en dan ook wel eens komen om Doortje te voeren, en hoe lekkerder gij dan de pap maakt, hoe liever ik dezelve zal opsmullen.
Julia. Toe, karel! ga de kamer maar uit; wij hebben hier niets met u te maken.
Karel. Dan moet ik eerst uw Doortje eens zien.
| |
| |
Julia. Aan mijn Doortje ligt u niets gelegen, en daarom behoeft gij het niet te zien.
Karel. Dan wil ik ook de kamer niet uit.
Betje. Och, julia! laat hem het kind maar eens zien; dan heeft hij zijnen zin, en moet henen gaan.
Julia. Nu daar, karel! daar is mijn Doortje. Hebt gij het nu gezien?
Karel. Uw Doortje ziet er vrij smerig uit; het is of uw lieve lam in den pappot gezeten heeft.
Julia. Dit is uwe schuld, ondeugende karel! gij hebt mij aangestooten, toen ik zoo even het kind pap voerde.
| |
| |
Karel. Maar, lieve julia! wat scheelt het arme schaap aan het neusje? Is het puntje er af? Nu mag men uw lieve kuikentje wel Doortje stompneus noemen.
Julia. Heb ik het al niet gezegd, betje! dat men mijn lieve Doortje, om het ongemak aan het neusje, nog beschimpen zou?
Betje. Maar heb ik u ook niet gezegd, dat het niemand anders zou doen dan karel? die houdt er van, met een anders gebreken te spotten; want hij weet niet, hoe groot een kwaad dit is.
Op dien oogenblik kwam julia's vader, die al de grappen van karel stil had op- | |
| |
gemerkt, de kamer in. Hij nam het dartele jongetje bij den arm, en vroeg op eenen ernstigen toon, ‘wat doet gij hier, karel? zeer bevreesd stamelde hij: Ik... ik... wil.. ik wilde,’ ‘Ja,’ antwoordde hem zijn oom, ‘gij wildet de meisjes hier wat plagen; maak schielijk, dat gij de kamer uitkomt, of ik zal u spoedig teregt stellen.’ Betje en julia begonnen te glimlagchen, maar het lastige kareltje sloop als een gaauwdiefje de kamer uit, en durfde zijn' oom in geen drie weken weder onder de oogen te komen.
En, Heer schrijver! welke straf kreeg
| |
| |
karel wel van zijnen vader? want betje zal bij het tehuiskomen zeker aan haren vader verteld hebben, hoe karel in het huis van oom en in julia's kamer den baas gespeeld heeft. - Gij vergist u zeer, mijne kinderen! betje heeft bij hare komst in huis van al het voorgevallene niets gesproken, maar zij riep haren broêr karel alleen, en zeide tot hem:
‘Lieve karel! wees toch altijd zoo losbandig en spotachtig niet; niemand zal u, zoo voortgaande, meer mogen lijden, en dat zoude mij zeer spijten, om dat gij mijn eenigste broeder zijt. Voor deze keer zal ik nog zwijgen,
| |
| |
maar wanneer gij weder zoo ondeugend zijt, zal ik alles aan vader en moeder vertellen. Beloof mij, karel! dat gij het niet weder doen zult.’ Karel schreide; betje liep ook een traan uit de oogen; zij gaf haren broeder een zoen, en sprak nog eens: ‘Ga maar naar binnen, karel! zijt niet bevreesd; ik zal niets van u zeggen; maar pas in het vervolg beter op.’
Wat dunkt u, jeugdige lezeresjes! Is betje niet een deugdzaam, nadenkend en regt beminnelijk kind?
Ik weet het, mijne besten! uw kinderlijk gevoel zegt ja, betje was een deugd- | |
| |
zaam meisje. Welaan dan, volgt haar voorbeeld na, en gij zult even zoo braaf en gelukkig zijn, als het lieve betje was.
|
|