| |
| |
| |
Plaat VI.
De verjaardag van Doortje, door Julia en Betje gevierd.
Wat zeggen nu mijne jeugdige lezeresjes van het hier bijgevoegde plaatje? Zitten de twee lieve nichtjes, julia en betje, hier niet in eene fraaije kamer? Is hier niet alles netjes en propertjes ingerigt? Ziet maar eens naauwkeurig toe, beminnaresjes van kinderen en popjes!
De tafel staat aan hare zijde,
En Doortjes wiegje tusschen beide.
| |
| |
Hebt gij nu alles van nabij gezien?
O ja, Heer schrijver! wij hebben het geheele vertrek, met alles wat er in is, oplettend beschouwd. Best, mijne lieve schatjes! Nu weet ik van zelf, wat gij zeggen zult:
Alles is hier regt proper en net,
Ook julia en haar nichtje bet.
Geraden, Heer schrijver! geraden! zoo denken wij er juist over; alles is hier in de beste orde.
Maar wat doen julia en betje nu hier?
Wel, lieve deugd! vraagt gij dat nog? Hebt gij niet gelezen, welk een opschrift ik boven aan geplaatst heb? Daar leest gij
| |
[pagina t.o. 70]
[p. t.o. 70] | |
De verjaardag van Doortje.
| |
| |
immers: De verjaardag van Doortje, door julia en betje gevierd. Wordt niet boos, Heer schrijver! al vragen wij wel eens wat nieuwsgierig; wij wilden ook gaarne weten, hoe julia en betje Doortjes verjaardag vierden, wat zij al deden, met elkander bespraken, en wat zij al gebruikten. Wel, wel, gij kleine Abigeltjes! als dit geene verbruide nieuwsgierigheid is, dan weet ik het niet. Begeert gij ook nog meer te weten? wilt gij ook het onderst uit de kan hebben?
Nog eens, Heer schrijver! wordt niet boos; wij vragen eerst zeer vriendelijk, en onze lieve moeders hebben ons gezegd,
| |
| |
dat men door beleefdelijk te vragen wijs wordt. Nu, nu, jeugdige Lepertjes! ter uwer geruststelling dient de verzekering, dat de schrijver niet boos is, en wie zoude ook op u, suikerzoete kindertjes! die zoo beleefd en vriendelijk vraagt, boos kunnen worden? De schrijver althans niet, en hij is gereed, om al uwe vragen te beantwoorden; let maar eens op hetgeen er nu volgt.
Nadat betje en julia zich bij de tafel geplaatst, en het wiegje tusschen haar beide nedergezet hadden, hielden zij de volgende zamenspraak.
Betje. Wel, nicht julia! ik kon niet
| |
| |
nalaten, u heden een bezoek te geven, om u te feliciteren met Doortjes verjaardag, en wensch, dat gij u nog langen tijd in het bezit van het lieve kind moogt verblijden.
Julia. Ik dank u, nicht betje! voor uwe deelneming, en hoop, dat gij nog langen tijd getuige van mijne blijdschap moogt zijn. Maar zeg eens, bet-lief! waarmede kan ik u dienen? Een kopje chocolade, of een lekker likeurtje? Ik heb alles hier bij de hand.
Betje. Zoo, julia! Zijt gij zoo van dat alles voorzien?
Julia. Ja, betje! ik denk, dat mijne
| |
| |
drie andere nichtjes ook nog zullen komen, en daarom heeft moeder mij van al het noodige verzorgd. Ik heb vier blaadjes met onderscheiden banket en suikergoed; zeg nu maar, wat zal ik u presenteren?
Betje. Laat ons nog een poosje wachten, tot dat de andere meisjes er ook zijn, en dan zullen wij zamen op Doortjes verjaardag eens drinken.
Julia. Maar, betje! wanneer straks de andere nichtjes komen, hoe zal ik dan presenteren? Mij dunkt, eerst mijn likeurtje met een stukje banket, en als dan het likeurtje en banketje op zijn, dan kom ik met de chocolade, annijsmelk en het suikergoed.
| |
| |
Betje. Ik zoude het juist omkeeren, julia! de likeurtjes presenteert men altijd het laatst.
Julia. Nu, betje! gij weet die dingen beter dan ik; wij zullen het dan doen zoo als gij het gezegd hebt. Maar wilt gij mijn Doortje eens zien? Met een sloeg julia het kleed van het wiegje op, en zeide: ‘zie daar, hier is mijn lieve engeltje! Is het zoete lammetje niet netjes gekleed? wat zegt gij er van, betje?’
Betje. Het is alles fraai, julia! en wat zit het mutsje net; ik kan u verzekeren, in langen tijd geen zoo beelderig kind gezien te hebben. Maar, Doortje
| |
| |
moet nu uit de wieg, en dan moet gij het kindje een klein eindje van u af nederzetten en roepen om bij u te komen. Zoo deed ik ook met mijn Leentje.
Julia. En wat zeidet gij dan, wanneer gij het kind bij u riept?
Betje. Dan riep ik hard op:
| |
| |
Julia. O had ik ook een versje om mijn Doortje te roepen!
Betje. Daar kan ik u best aan helpen, julia!
Julia. Hoe dan, mijn goede betje?
Betje. Wij zullen mijn versje een weinig veranderen, en dan is het ook regt goed om uw Doortje te roepen.
Julia. Dat wensch ik wel te hooren, betje!
Betje. Luister maar, julia!
| |
| |
Julia. Ik dank u, betje! ik zal er gebruik van maken. Gij zijt in waarheid een vernuftig meisje.
Betje. Zonder komplimenten, julia! Is het nu niet goed voor uw Doortje?
Julia. Allerbest, lieve betje! ik zal, gelijk ik gezegd heb, er mijn Doortje altijd mede roepen.
Terwijl betje en julia op deze wijze met elkander voortspraken, kwamen ook de drie andere nichtjes van julia binnen, en toen was het gezelschapje voltallig. Meer dan drie uren vermaakte zich julia
| |
| |
met hare vier nichtjes op eene aangename wijze; daar werd vriendelijk met elkander gesproken, lekker gegeten en gedronken, terwijl het lieve Doortje van den eenen schoot op den anderen gezet, en van allen hartelijk gezoend werd.
Ziet daar, lieve lezeresjes! u alles verhaald, wat de schrijver van julia en haar popje weet. Maar nu neemt hij ook de vrijheid om om u te vragen: Is dit boekje niet aangenaam en nuttig om te lezen? En zijn ook julia en betje geene zoete, brave en deugdzame meisjes? Gij zegt ja; wel nu dan, geliefde kinderen! leeft ook in uwe jeugd, gelijk zij geleefd hebben;
| |
| |
betoont eerbied voor God, en gehoorzaamheid aan uwe ouders.
|
|