‘En als gij haar hebt?’ vroeg toon.
‘Dan steek ik haar met eene speld vast in dit doosje.’ -
‘Wel foei! en als het diertje zich dan op eene ellendige wijze doodgesparteld, en al die heerlijke kleuren van de vleugels weggeslagen heeft, smijt gij het ongevoelig weg, niet waar? -
Wat zou ik er dan ook mede doen? -
Gij zoudt dus een dier een' smartelijken dood aandoen zonder noodzakelijkheid of nut voor u? Ik vind dit nog erger dan op een stokpaardje te rijden; geen levend schepsel wordt daardoor beschadigd of pijn aangedaan. Het is waar, dat wij zelven moeten loopen; maar dit geeft beweging, en beweging is gezond, zegt vader. Kom, flipje! gij moest met ons rijden.’