VIII.
O dat onderbuikje! dat is ook altijd in de war. Twee, drie, vier, vijf dagen.... eindelijk wordt gij bleek en ziek en mama merkt het: vergeefsch eerst nog alle huismoederlijke middeltjes aangewend, koffij met manna, pruimen, boterhammen met stroop: niets baat meer en het vreeselijke woord komt er uit: ‘we zullen den apotheker moeten laten komen.’
De gevreesde spuitgast verschijnt, met zijn verraderlijk wapen in een roodgeruite zakdoek gewikkeld.
O rampspoed! gij wilt u verzetten en spartelt met armen en beenen: mama doet haar best u over te halen....
‘Als de jongeheer maar liggen wil,’ zegt de vreesselijke man, ‘een beetje hoekig, als 't u blieft....’
Hoe zalig als de jongenskiel
Nog om de schoudren glijdt,
Dan is het hemel in de ziel