IV.
Sommige lieden pronken met hunnen rijkdom, anderen met hun talent, of hun verstand; maar het is een zwak van de meeste ouders om met hunne kinderen te pronken.
Zij pronken met u als gij een tand hebt, als gij al loopen kunt, als gij zeven woorden kunt spreken, waarvan vier onverstaanbaar; als gij een versje kent moet gij het opzeggen; uw teekening moet gij laten zien; men laat u de menschen aanspreken om te toonen hoe lief gij zijt, en gij wordt uitgedoscht volgends de excentriekste en uitzinnigste vindingen van de mode, zoodat gij er uitziet als een aapje op de kermis.
Mogt ik nu maar dankbaar wezen