Oostersche Spreuken.
- Die de scherts buiten de palen der welvoeglijkheid drijft, zal gehaat en misprezen zijn.
- De mensch, dien men waarlijk mensch noemen mag, is te herkennen aan de volgende hoedanigheden : wat ongeval hem ook moge overkomen, steeds is hij onwrikbaar in zijnen moed; hij is ootmoedig in zijne grootheid; hij wijkt geenen duim breed achteruit in de gevaren; hij heeft geen ander doel dan eigen grootheid en eer, en, is hij geen geleerde, toch praamt hem de liefde tot de wetenschap.
- Vraagt nooit borg en gij zult in vrede leven.
- Die met te veel overmacht dezen gebiedt die onder hem zijn, zal eenen meester vinden die hetzelfde doen zal.
- Het grootste ongeluk dat iemand overkomen kan, is gelijk te hebben tegen zijne oversten.
- De wereld is eene hel voor de goeden en een paradijs voor de boozen.
- Doet goed aan die u kwaad wil en ge zult hem overwinnen.
- De mensch is boven het dier door zijne spraak, maar dier zijn is verkieslijker als 's menschen woorden geen gezonden zin hebben.
- De venijnigste steken zijn die der tong.