Jong Dietschland. Jaargang 16
(1913-1914)– [tijdschrift] Jong Dietschland–
[pagina 213]
| |
BoekbesprekingenProza.De Heilige Tocht door Ary Prins (P.N. Van Kampen, Amsterdam), Reizen door Jac. van Looy (Van Looy - id.)Over deze twee boeken, welke het jaar 1913 als heel bizonder in de letterkunde kenmerken, schreef G. Van HulzenGa naar voetnoot(1): ‘Twee boeken die verre uitstaan boven de gewone literatuur, en deze boeken zijn van de oude garde, van twee oude N. Gids-mannen, van Ary Prins en van Jac. van Looy. Toen de N. Gids-groep optrad hamerde ze en beukte ze, dat de spaanders er langs vlogen. Schimpend werden de literatoren van toen de oude garde genoemd, waartegenover zij stonden als 't nieuwe geslacht, de jonge generatie, die opruimen wilde al dien ouden boel. En dal is gebeurd, slag na slag werd geleverd, vele bekende namen tuimelden van hun hoog voetstuk, elk jaar werden eenige reputatiën stuk geslagen, drong men achtenswaardige lettrés naar den verstandelijken hoek waar zij behoorden, en zij zelf, die jongeren, namen triomfantelijk den grooten, nu ruimen en zuiveren tempel der kunst in. Daar is een dertigtal jaren mee heengegaan, van die eertijds zoo gesmade oude garde is niet veel overgebleven; achter die eerste geweldige stormloopers ontstond al een nieuwe generatie, die dezelfde voetsporen drukte, of weer naar een anderen, nieuwen weg zoeken. En zoo werden dan de nieuwe Gidsmannen vanzelf de oude garde, zooals de jongeling man wordt, vader en grootvader. Veel is er de laatste jaren op hen gesmaald, al wel tien malen is deze beweging doodverklaard, het geslacht dat in dezelfde banen ging als epigonen, als zwakke nakomers gedoodverfd. Maar nu, terwijl die beweging van ‘80’ al deugelijk dood werd beschouwd en begraven, komen daar twee boekwerken, eigenlijk de twee enkele boekwerken van een gansch jaar, de roem van de N. Gidsers ineens weer bezegelen en bevestigen. Daar staat nu de nieuwe oude garde en bestrijkt het gansche literaire veld. En al wat bromde en schimpte en zich de meerdere waande, kan voorloopig in het stof neerkruipen. Ook al zullen anderen nog mooiere en betere boeken weten te schrijven, ‘de Heilige Tocht’ van Ary Prins en ‘Reizen’ van Jac. v. Looy kunnen ze daarmee niet doen verdwijnen. ‘De Heilige Tocht’ is een kunstwerk, waarvan elke regel, elke zin, elk woord als gehouwen is uit graniet en die tegelijk zijn zoo kant en | |
[pagina 214]
| |
fijn als 't prachtigst gedamasseerd staal waarover de zon haar stralen schiet, de gewaarwordingen die dit werk oproepen zijn zoo geweldig, dat men den grond dreunen voelt onder de zware hoeven der schuimende rossen, dat men de lucht bloedrood gekleurd ziet onder de walmen der flambouwen. Geen regel staat er gedrukt of 't is een visioen op zichzelf, geen bladzijde of ze brengt u onder den ijzeren druk van dat roemkrachtige tijdperk, het zijn de middeleeuwen, de Heilige kruistochten zelf, die ge doorleeft, als ge ademloos met strak gespannen oog en trillende lippen, dat staal-sterk proza, dat geweldig glanzende poeëem leest. Zeker, niet iedereen blijkt er voor ontvankelijk, lang niet iedereen, maar de spotters van voor eenige jaren moeten erkennen, dat dit toch kunst is, groote kunst, waarvan de N. Gidsers droomden en die niet scheen te komen. En het werk van dien anderen N. Gidser, Jac. v. Looy? ‘Reizen’, verhaal van een tocht in Marokko, bezit niet het geweld en niet de bewuste kracht, noch het glanzende van maliënkolders in zijn proza en is daardoor al zooveel bevattelijker dan de Heilige Tocht, doch populair, echt populair, dat is voor de groote massa, neen, daarvoor is het weer veel te fijn, te tintelend, te kleurverspringend, te veel kunst van het prachtige woord. Zoo geweldig als de Heilige Tocht er staat, zoo blij en zonnig, zoo fanlastisch-innig, zoo verrukkelijk schilderend, elke regel, elken zin, elk woord haast een wereldje op zichzelf van fijne taalsoepelheid is deze tocht, dat men elke bladzijde met stijgend genot leest en herleest. En dat deze boeken, zoo geheel verschillend, en beiden meesterstukken, konden verschijnen na dertig, dat is wel een gebeurtenis op zichzelf. Zoo de N. Gidsers het willen kunnen ze gerust hun tijdperk afsluiten, wat ze eens beloofden hebben ze volbracht, ook al ontbreekt er, waarop de meeste lezers, hoewel mogelijk ten onrechte hoopten: de sterk-mooie N. Gids-roman. Over Streuvels' laatste werk luidt het als volgt:
Stijn Streuvels. ‘De landsche woning in Vlaanderen’, uitgave van L.J. Veen, Amsterdam. - Streuvels gaf ons de laatste jaren slechts kleine verhalen, meestal innig en mooi, en ook dit jaar komt er van hem zoo een klein boekje. Het proza is weer voortreffelijk, zacht en vloeiend, geen enkel scherp gedeelte steekt op, geen betoog treft ons, en toch aan 't eind als we hebben gelezen zijn we ganschelijk vertrouwd geraakt met Streuvels bedoeling, een verweer tegen de leelijke arbeiderswoningen die men thans zet, en die de poëzie van 't landelijke wegnemen. Foto's verluchten het-werkje. | |
Arth. Coussens. Pennetrekken uit Denemarken. (Lannoo-Maes, Thielt.) | |
[pagina 215]
| |
Een werker, die Coussens! Uit het Deensch vertaalde hij: ‘De Weg naar het Licht’ van Jörgensen, (Vermant, Kortrijk) uit het Engelsch ‘Vertellingen van Mark Twain’ (Duimpjesuitgaaf) en die vertalingen zijn uitstekend. Maar hij heeft niet alleen de kneep weg om flink te vertalen, bij hetgeen hij als oorspronkelijk verhaler mededeelt, moeten vele schrijvers zich verloren geven. Zijn reisverhaal ons uit Denemarken medegebracht is flink geschreven; het houdt de belangstelling gaande, het boeit, en daarbij nog: er valt iets uit te leeren. Waar sommige auteurs, tot in hun reisverhalen toe er uitsluitend op uit zijn, om steeds over hun eigen persoontje uit te weiden, en van de dingen slechts datgene waar te nemen, laat staan weer te geven, wat hun persoonlijke kijk op de dingen bijzondere scherpte en eigenaardigheid bijzet, daar komt er Arthur Coussens rondweg voor uit, om zaken en toestanden te schetsen, zooals ze ieder ontwikkeld mensch-op-reis zouden opvallen, doch op eene manier die hem alleen eigen blijft. Ja, hierin bestaat de bijzondere verdienste van dit boek: op het doorreisde land krijgt de lezer een juist, leerrijk uitzicht, en 't verhaal zelve, is nergens dor, vervelend noch pedant. En van niet zoo heel veel reisverhalen kan men dit getuigen: de meeste immers, zijn met alle mogelijke en meest onmogelijke wetenswaardigheden op alle gebied, aangedikt, en het lezen ervan gelijkt op een echte doorworsteling van geschiedkundige, geografische, ethnologische bijzonderheden, zoo maar te pas en meestal ten onpas er bij gesleurd! Neen, heel veel smakelijke reisverhalen, waarin het een lust is een paar uurtjes te grasduinen, bestaan er niet; een reden te meer om Arthur Coussens dankbaar te wezen voor zijn knap werk, in onverbeterlijk Nederlandsch opgesteld. Mocht nochtans deze flinke prozaschrijver niet vergeten, dat in Arthur Coussens ook nog Gabriël Verborgt leeft - hoe komen mij weer die innig-roerende Avondzangen (Groene Linde, 1906, nr 4) te binnen! - en dat van hem, wien veel werd gegeven, veel zal teruggevraagd worden. | |
Toussaint van Boelaere. De Bloeiende Verwachting (C.A. Van Dishoeck, te Bussum).Een eigenaardige verschijning in onze letterkunde, de knappe schrijver van dezen schetsenbundel. Tusschen Streuvels en Van de Woestijne in, een merkwaardige figuur. In den geest eener dubbele kultuur, de Romaansche en Germaansche opgegroeid, is hij geworden tot een verfijnde schrijvcrsnatuur, in harmonisch evenwicht ontwikkeld. Tot rustige eenheid vergroeid, zijn in hem aanwezig van beide kulturen, de substantiëele eigenaardigheden. Een fijne, rijpe vrucht. Angstvallige speurzin naar het ‘inzicht’ en | |
[pagina 216]
| |
nauwkeurige inbeelding van het ‘uitzicht’ der dingen kenmerken het werk van Toussaint van Boelare. Deze bundel bevat: I. Fragment uit een Dagboek. - II. Kerkavond. - III. Drie Prozagedichten: In het schuine Zonnelicht. De oude Fuksia. Witte morgen. - IV. Spiritisme. - V. Kinderen. - VI. Tommy's uitvaart. - VII. Een Episode. - VIII. Een Legende van O.L. Vrouw van Halle. Enkele stukken, zoo bijv. nrs I, II, VII, staan, op het kantje der griezeligheid af, in het teeken eener verouderde mystificatie literatuur. Op zijn best is deze schrijver in nrs III, V en VIII. Zijne drie prozagedichten mag men op een lijn stellen, met de schitterendste tafereelen uit Teirlinck's ‘Zon’. Zijn ‘Kinderfiguren’ doen even gemoedelijk aan, als de meesterlijk, van top tot teen, uitgebeelde figuurtjes van Ina Boudier-Bakker. En als ik beweer dat zijne ‘Legende van O.L.V. van Halle’Ga naar voetnoot(1) een fijn meesterstuk is, zooals onze letterkunde er niet zoo heel veel kan aanwijzen, dan heb ik er zeker geen woord lof te veel over uitgebracht. Hugo Verriest, heeft dit bijzonder talent heel juist gekenschetst, toen hij, heugelijker gedachtenis, op zeventienden Augustus laatstleden, in zijn bedankingstoast, Fernand Toussaint om zijn fijnzinnig proza vergeleek met een middeneeuwsch kunstenaars-goudsmid. Deze vergelijking brengt me als vanzelf het bekende sonnet ‘Le vieil Orfèvre’ van de Héredia te binnen. Wie het werk van dezen knappen stylist kent, van zijn ‘Landelijk Minnespel’ tot zijne ‘Legende van O.L.V. van Halle’, zal niet verwonderd opzien, als wij hem toewenschen: mocht Gij, die van uzelve getuigen kunt: J'ai serti le rubis, la perle et le béryl,
Tordu l'âme d'un vase et martelé sa frise:
Dans l'argent, sur l'émail où le paillon-s'irise,
J'ai peint et j'ai sculpté, mettant l'âme en péril,
Au lieu du Christ en croix et du Saint sur le gril,
O honte! Bacchus ivre ou Danaï surprise,
..........
thans voortgaan ‘En ciselant dans l'or un ostensoir.....’
| |
Over Letterkunde. II. Kritisch Kleingoed (Vlaanderen), door Jul. Persyn, Antwerpen, Boekhandel ‘Veritas’.Als wij tegen dit boek een enkel bezwaar mochten opperen, dan ging het tegen den titel. Kritisch, is het werk aangelegd, maar kleingoed is het heelemaa niet. Aan deze opstellen kunnen schrijvers van zeer gewichtige studies een puntje zuigen. | |
[pagina 217]
| |
Geen kritikus ten onzent of in 't noorden heeft op menschen en boeken een dieperen en juisteren kijk. In dit nieuwe deel eener - hopen wij - lange reeks, komen de Vlaamsche schrijvers aan de beurt. Het boek opent op de schitterende rede uitgesproken te Gent ‘Op Vlaanderens Kunstdag.’ Een prachtbrok, die in schoonheid niet moet onderdoen voor het begeesterende lyrisme van Van Deyssels hymne aan de taal. Het gaat dan verder over de volgende schrijvers: Conscience, Snieders, Courtmans, Verriest, Loveling, Antheunis, De Vos, De Cock, Duyhers, Thijm, Rodenbach, Buysse, Streuvels, Teirlinck, Vermeylen, Sabbe, Van de Woeslyne, Walgrave, Gezelle, Dosfel, Van Cauwelaert Frans en August, De Clercq, Eeckels, de Cock, de Meyere, Marc, Sanden, Baccaert, Arras, Broeckaert, Van den Oever, Toussaint, Baeckelmans, Van der Straeten, Hammenecker. Een kostelijke bijdrage tot de geschiedenis onzer Vlaamsche letterkunde, en een zeer betrouwbare daarbij. Want al ziet Persyn liefst in alles het goede eerst, voor de gebreken blijft hij nochtans niet blind. En zijn taal. Van het worstelen ermêe, lijk Jacob met den engel, valt in zijn werk niets te bespeuren, wel van den kostbaren zegen, die zijn proza zoo heerlijk bijblijft. | |
Alexander. Tooneelspel door Emiel van der Straeten. Kerlinga, Brugge.Of deze rijk begaafde schrijver misschien wat al te koortsig gejaagd en haastig werkt? Dit tooneelspel, dat bezwaarlijk kon opgevoerd, brengt dit vermoeden te binnen. De handeling, ook de innerlijke, de psychologische sleep[...], er wordt te veel geredeneerd, het zijn heele betoogen telkenmale. Toch komen er prachtige lyrische brokken in voor, die wij niet gaarne hadden gemist. Onze tijd overigens staat heelemaal in het teeken der lyriek; en de dramatiek heeft zeker niet veel kans om een opkomend getij in 't verschiet te zien rijzen. | |
Poëzie.Over ‘Omheinde Hoven’ van Pater Hilarion Thans. (Hasselt, Eug. Leën en Leuven, De Vlaamsche Drukkerij),is niets dan veel goeds te zeggen. Zijn bundel, die op een grijzen wintermorgen op mijn tafel kwam te liggen, was me een veropenbaring van echte diepdoorvoelde poëzie, die mijn dag tot de weelde van het rijkste en zonnigste kunstgenot omtooverde. Een echte, fijne dichter; een beginneling en reeds een meester. In smart geboren, heeft dit rijke talent de loutering des zaligen lijdens, weldadig ondergaan, en zijn gang is gestegen van het eenzaamdroeve geneur tot een luid uitjubelende dankhymne om het leven dat terugkeerde... Het gaat niet aan, dien bundel verder te ontleden: het ware een schande voor elken kunstminnenden Vlaming, moest dit verzenboek op zijn tafel niet aangetroffen worden. | |
[pagina 218]
| |
‘Omheinde Hoven’ is het beste poëtisch werk, dat dit jaar in Vlaanderen verscheen. Pater Hilarion Thans behoort ontegensprekelijk tot de eersterangdichters van Groot-Nederland. De fijnzinnige Pastor Cuppens verhaalt (Dietsche Warande en Belfort nr 2, 1914) hoe ‘verscheidene van Pater Hilarions jeugdige medebroeders, meermaals op hun vingers kregen van hunne brave oversten, die goedsmoeds, meenden dat er 'n bruinen pijman van heden wat anders te doen stond als... liedjes zingen’. Laten wij dus verhopen, dat ook die andere talentvolle zonen van den zanger-en dichter-bij uitstek Vader Franciscus, oorlof zal gegeven worden om met hun rijke gaven in 't volle daglicht te treden, tot meerdere eere van God en van hun orde, want ook op hen, evenals thans op Pater Hilarion, zal van hooger hand, met trots mogen neergezien worden. Overigens, ook om zielen tot God te brengen, is de schoonheid, en bizonder heden ten dage, een krachtig middel. | |
Aug. Van Cauwelaert. Verzen, nieuwe reeks. Veritas. Kipdorp, Antwerpen.Ook op dezen dichter, heeft de louterende invloed van het lijden weldadig gewerkt. Uit ‘Wat in de stilte zong’ ruischt ons de snikken-beklemde stem tegen, van een fijngevoelige ziel die minde, oprecht en trouw gelijk een kind, maar teleurgesteld werd... En dit leed heeft dezen dichter eenige zangen ingegeven, welke behooren tot de schoonste liefdelyriek van onzen tijd: Misschien waar 't beter dat we scheiden
en vóór de liefde ons hart verwon
ons wegen uit elkander leiden
naar ongekenden horizon;
dat wij, lijk kind'ren onbezonnen,
vriendschap van jaren braken stuk,
en dat we, op Gods gena, begonnen,
ons trotsche reize naar 't geluk.
Want telkens wekt weer de oude pijnen
de lach van uwe aanwezigheid,
gaat telkenmaal weer opschrijnen
mijn kommer en verholen spijt.
. . . . . . . . . . . . .
Wij zijn niet voor elkaar geboren,
voor eendre vreugd of eendre smart;
te vrij stijgt boven 't ruischend koren
de zingende onrust van uw hart.
't Waar beter dat we elkaar dus groetten
voor 't laatst, met kalm-verbeten spijt,
om nooit elkander meer te ontmoeten
vóór verren nacht van eeuwigheid!...
(bl. 47)
| |
[pagina 219]
| |
Nog op andere eigenaardige schoonheden van deze gedichten kon gewezen. Alleen nog dit: de fragmenten ‘Van de lieve Doode’, welke aansluiten bij eene reeks gedichten uit den eersten bundel, toonen het best aan: den ontwikkelingsgang van dezen fijnzinnigen dichter. De lijn van zijn poëtisch talent is er ééne die stijgt. Waar in den eersteling, de vreemde invloeden, die elke dichter ondergaat, den vrijen gang van den schepper eer stremden dan ten goede kwamen, zijn deze thans tot eigen schoonheidschat verwerkt door een echt dichterlijk temperament. ‘Frappe-toi le coeur, c'est là qu'est le génie.’ Deze dichter heeft de bitterheid van 't liefdeleven gekend en doorproefd, en zijn lijden heeft hem gestemd tot een innig-roerend schoonheidsbelijder. | |
Paul Van Biervliet. Landeleven. (Houdmont-Carbonez, Brugge).Een bundelke verzen, heelemaal in den trant van Omer De Laey zaliger, waarvoor de flinke volksromanschrijver Warden Oom een inleiding schreef. Daaruit knippen we: ‘Hoor uw bundeltje was er noodig. Uw bundeltje is er noodig, omdat het eenvoudig en klaar en voor het eigenlijke volk geschreven is, omdat het volk uw werk zal verstaan en er zijn duimen van zal likken. Laat uw bundeltje maar in de handen van de landelingen vallen, 't zal vierkante verslonden worden.’ Ieder van uw stukjes is een schilderietje dat in vier-vijf breede trekken afgemaald, éen geheel geeft, met lijf en ziel...’ Met Warden Oom, besluiten we dan ook: ‘Geluk met uwen eersteling, jonge dichter, en doe voort, doe maar stabiel voort.’ J.E. | |
Goede Vrijdag. Gedicht van F. Rutten.Een recensie werd mij gevraagd over ‘Goede Vrijdag’, gedicht van Felix Rutten. Recenseeren is mijn ambt niet, noch mijn bedrijf. Laat ik dus enkel mededeelen hoe ik ‘Goede Vrijdag’ gelezen heb: Het leek een gedempt, zoet lied, dat de dichter van binnen in zijne ziel, voor zichzelf, met gesloten deuren en geloken vensters aan 't zingen was, en dat de lezer moet beluisteren aan de dichte deuren van zijn ziel; scherp moet hij luisteren, wil hij verstaan; doch geboeid zal hij luisteren, zoohaast hij het oor tegen de albasterdunne wanden van die ziele heeft geleid. Een lied van daarbinnen. Ik had moeite om daarbinnen te dringen en het te volgen; het dwong mij niet tot belangstelling, die toch ten allerlaatste het gevoel is waardoor men zich in de plaats stelt van den dichter en zijn leven als het eigen begint te gevoelen; ik heb mijzelf dan gedwongen te midden van die teerheid te blijven, te ademen, te bewegen: de beelden hadden een zoo persoonlijken toets en waren zoo menigvuldig dat zij mij nog een oogenblik verwarden; door de vele beelden zag ik de zaken niet, maar langzamerhand voelde ik toch den rythmus in mij | |
[pagina 220]
| |
overgaan, mij stuwen gelijk hij den dichter stuwde, en dan was ik mee... En 'k geloof dat ik dan verstaan heb dat het misschien wel zòò is dat onze moderne zielen naar Christus verzuchten en verlangen; haar bedevaart naar Kalvarie geschiedt niet meer schaarsgewijze gelijk in den geweldigen aanvangskoor van Bach's Mattheus-passion, maar zij leggen den weg af alleen en haar lied hoort men aan als 't heel, heel verre gezang van een vedel in den nacht; door de natuur gaat haar vaart; zij ondergaan haar indrukken en wijden haar zoo bewonderend haar gedachten en levensgevoelens dat zij op het punt staan in de Natuur den God te vinden Dien zij ginds verre zoeken; met het leven der natuur smelten zij het hare zoo samen, dat die vereeniging het doel schijnt te zullen worden waarin zij rusten kunnen. Doch Christus' Lijden, Verrijzenis en Glorieleven trekken ze aan met een onweerstaanbare kracht: O, heel dat licht gelaat,
Dien dag en dageraad
Der eeuwige genuchten!
Ik kan U niet ontvluchten
zucht de ziel en een eind later wordt dit toespreken van den slechts gehoorden Christus in 't binnenste van het geweten reeds tot een gezien beeld gericht: Christus' oogen, wat U griefde,
Staren blijft Gij door de tijden
Met een eindloosheid van lijden,
Met een eindloosheid van liefde.
En de tocht gaal verder, de dageraad van Christus' komst hangt rijp in de lucht, de zonne zal dus verschijnen; doch alles heeft hij reeds kalmklaar, wit-stil-klaar gemaakt in de ziele, een meer geworden, dat zich voorbereidt om de zonne te weerspiegelen, gelijk het geschilderd wordt in 't prachtige gedichtje: Laat uw ranke boot van land gaan, dat eindigt op: Heldre, Heer, de lichte kracht
Van mijn meer, dat U verwacht.
Nu rijst ze: maar het is de bloedig-roode Passie-zonne, de bloedroode Christus van Goeden Vrijdag. Zoo ging Pierre Loti naar Jerusalem, maar vond er den Heer reeds gestorven. Iets van de zoo bittere ontgoocheling van Loti's bladzijden huivert in de gedichten XV en XVI. Doch Christus' lippen murmelen woorden van vrede: ‘Hoog boven lijdens peilloos donkre zee
Welft mijn genade een brug voor uwe voeten
Daar zult gij met de sterren mij gemoeten
In 't rijzend dagheil van mijn eeuwgen vrêe.’
En dan, als immer na doorstanen storm, is de lucht helderder geworden, de vrede dieper, het heilgevoel verlevendigd en versterkt... | |
[pagina 221]
| |
en de ziele, om met den dichter voort te gaan, laat nu haar volste klanken, haar diepste zangen uitstroomen: De nachtegaal zingt in een rozenbosch, begint ze en zoo betooverend zoet en zacht; en versterkend en bedwelmend in zoetheid wordt haar zang, dat er iets smilt van binnen in hem, die dit lied aanhoort; de atmosfeer der machtige lente waait me van Kalvarie tegemoet; Vondels Kruisberg doemt aan den horizont op met zijn rozen en leliën en ambergeuren ; een echo van de beroemde phrase van den Charfreitagszauber meen ik te hooren stil opborrelen als een bronwel en aanzwellen, aanzwellen tot een vloedgolf van zoetheid... en... als de zang uit is en 't heele gedicht eindigt, dan ben ik niet verwonderd na al die teerheid ook breede overweging en wijdvademen van geest te zien in 't matig-langzame, vreedzaam-breede: Gekruiste Christus, die met uw warm bloed
Een teeken aan de kust eloegt van den tijd,
Dat rood in 't goud der sterren ingeleid
Stil in zijn glorie elk nieuw dagen groet.
En lag het begin verre van Bach's Passie-aanvangskoor af, hier in dit laatste stuk hoor ik wel iets dat aan de diepte en de breedheid en de stilte van Bach's choralen doet denken. Zoo heb ik ‘Goede Vrijdag’ gelezen, en deze schoone lijn meenen te vinden en volgen in Dr. Felix Rutten's gedicht. Ik durf niet beweren dat die lijn zeker de hoofdlijn is, nog minder dat ze een klaar spoor door dit boekje trekt. Dichter Rutten behoort tot de ‘moderne’ school en hij doet wat alle school doet: ‘de harmonie tusschen inhoud en vorm breken’ en gelijk het de ‘modernen’ doen: door te veel verfijning. Dit maakt den droom te wazig, de teederheid te broos, de innigheid te ingesloten, de muziek van 't vers te fel naar voren dringend... Ja, muziek die is er, overal, en smeltend schoone, en 'k weet het ‘De la musique avant toute chose’
is een beginselvers geworden voor de poëzie van onze tijden. Doch, in alle oprechtheid daar loopen onze wegen uiteen: ‘avant toute chose’ kan ik niet aannemen niet alleen als beginsel, maar ik mis iets in mijn gevoel (en dank den Heer dat Hij mij liet geboren worden daar waar het volk dit nog mist), om naar 't schoonklinken van een vers alleen of het meest te luisteren. ‘Als de ziele luistert’ zeg ik Gezelle na, en de ziele luistert ook en meest naar wat anders. Cyriel Verschaeve. | |
Joris Eeckhout. ‘Verrijzenis.’ Bijbelsch spel in 2 bedrijven en een naspel. (Lannoo, Thielt) 1,00 fr.Joris Eeckhout is in onze hedendaagsche katholieke literatuur geen onbekende. ‘Dietsche Warande en Belfort’ en ‘Jong Dietschland’- | |
[pagina 222]
| |
brachten ons van dezen Oostvlaamschen priester verzen die een zuiver en verfijnd temperament uitten. ‘Jong Dietschland’ brengt ons daarbuiten telkenmale van zijne hand een belangwekkende letterkundige Kroniek. We waren benieuwd de eerste tooneel-gave van dezen dichter te leeren kennen. De ‘intrigue’ indien 't zoo heeten mag, is eenvoudig ‘de geschiedenis van de Verrijzenis eener ziel uit den twijfeldood naar aanleiding van de Verrijzenis van Lazarus’, de bekeering nl. van Oziël, zoon van Nadab, een joodschen priester, spijt dezes wrok tegen Jezus van Nazareth. De schrijver heeft dit motief niet zoo breed uitgewerkt als bijvoorbeeld 't geval is in Prof. Walgrave's ‘Blindgeborene’ (waarin deze in den grond dezelfde gedachte uitwerkt), en daarom laat dit stuk vergeleken bij ‘De Blindgeborene’ of Vanden Bergh's ‘Verloren Zoon’ (om alleen van Vlaamsche Bijbelspelen te gewagen, die meer dan eens werden opgevoerd), een indruk van minderheid, alhoewel er bepaald mooie tooneelen in voorkomen, o.a. ‘De zegening van de kinderen door Jezus.’ Zooals altijd bij Eeckhout zijn de verzen schoon, voornamelijk wanneer de lyrieker aan 't woord mag komen ‘in de koren.’ De voorstelling van ‘Verrijzenis’ schrijft Dosfel in de Inleiding: ‘indien ze behoorlijk verzorgd wordt zal aan de toeschouwers wezenlijk genot verschaffen... De tooneelbeoefenaars, die het spelen, zullen hunnen tijd nuttig aangewend hebben tot eigen veredeling en tot zegen voor hun volk.’ Wellicht komt, wat nu minder voldoet in dit spel, bij een verzorgde opvoering beter tot zijn recht, doch niettegenstaande dat gaan we toch nog met voorliefde terug naar de zeer-mooie gedichten die J. Eeckhout tot nu toe liet verschijnen. M.V.H. | |
De Vlaamsche Zanger. 4e deel, prijs 2 fr. Uitgever Jan Van Straelen-Coune, Cortessem (Limburg), xx-199.Van het zoo verdienstelijk werk van E.H. Coune is een 4e deeltje verschenen dat de waarde en beteekenis zijner voorgangers in verhoogde mate bezit. Vaderlandsche, godsdienstige, luimige en ernstige liederen, kinderliederen en wiegeliederen wisselen af in bonte verscheidenheid. Tevens werd een plaatsje ingeruimd aan eenige oude liederen. Eene inleidende kenschetsing der liederen, benevens tal van bondige biografische nota's over de toondichters en over den dichter Lambrecht Lambrechts, die bijna al de woorden leverde, zullen den wensch voldoen van velen die wenschen iets over de Vlaamsche toondichters te vernemen. De heldere druk op goed papier en vooral de degelijkheid van den inhoud, maken ervan een boek dat ‘meer dan driemaal den verkoopprijs waard is.’ Het zij dus warm aanbevolen aan allen die iets voelen voor het volkslied, en moge 't dra door een vijfde bundeltje gevolgd worden. J. Bo. | |
[pagina 223]
| |
Ontvangen en aanbevolen:Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche taal. - Vijfde vermeerderde druk. Herzien naar de laatste bevindingen in het Nederlandsch taalgebied. Ruim 2000 bladzijden of 4000 kolommen. - Aflev. 7. Uitgever in België: De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. - Prijs 1,50 fr. per aflev. Het werk zal volledig zijn in 15 afleveringen. Jozef in Dothan, van Vondel. Taal- en letterkundig verklaard door A.M. Verstraeten, S.J. Vijfde uitgaaf, bezorgd door J. Salsmans, S.J. Gent, W. Siffer, uitgever, 1914. - 156 blz. Voorbeeldig zooals de overige uitgaven door dezelfde schrijvers bezorgd. Heksenprocessen, door Kan. Dr F. Laenen. - Antwerpen, Algem. Katholieke Boekhandel ‘Veritas’ 1914.-78. Een boeiend onderwerp door een zeer bevoegd man behandeld. De Strijd tegen Woeste Natuur. Beknopte inhoud van voordrachten over ontginning tot Bouw- en Grasland. Prijs 0, 20 fr., bij den schrijver te Brecht (prov. Antwerpen). Taal en Kultuur uit Vlaanderen. In den strijd voor Taal en Kultuur, door Joost (Omer Wattez). Eerste reeks. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 120 blz.-1, 25 fr. Voor de lezers van ‘Het Handelsblad’ is het telkens een genot des Zaterdags avonds Joost's artikel te genieten. Zoo belangrijk zijn telkens de gedachten, zoo klemmend hel betoog, zoo medesleepend de overtuiging dat ieder Vlaming verheugd zal zijn om het verschijnen in boekvorm van de belangrijkste artikelen. | |
Worden in eene volgende aflevering besproken, o.a.Werk van Van Eeden, Verschaeve, De Clercq, Molkenboer (vroeger aangekondigd). In Witte Gewaden, gedichten door F. Daan. Hen beroerde Maandag, door Stijn Streuvels. Veen's Gele bibliotheek. Tweede druk. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. 1,25 fr. per mooi gebonden deeltje. |
|