Rozen
O weelde en wonderzoet genot,
Dat mijn herinnering u nog omfladdren mag,
O Rozen, witte en roode, en somber-purpren uit
De verre zomertuinen waar elk blij geluid
Van vogels en van kindren, wies tot glimmelach
Op mijne lippen, tot een wrange klacht geplooid...
Hoe kon ik, tijd- en pijn ontgaan,
Uwe onbewuste lieflijkheid aanschouwen, stil
En ingetogen, zoet-ontroerd, 'lijk een die 't spel
Van kinderkens - hun koontjes gloeien, de oogskens hel,
Schril-fijne stemkens trillen - maar niet storen wil...
Daar wordt hij weer, het kind uit vroegren zaalgen tijd...
En als een vader, die zijn beeld
Ten diepen oogenspiegel van zijn kind bestaart...
- Hij houdt ten kelk van zijne handen, 'lijk een bloem
Het blonde hoofdje, en als van bijen 't blij gezoem
Is vreugde in hem, om 't kindje dat geen leed ontwaart,
En toch van alle smarten, spraakloos turend, troost...
Zoo stond ik voor het rozenpark,
En roos voor roos bestaarde, waar ze in mijne hand
'Lijk in wit-zilv'ren schaal, haar weeke weelde lei...
O 'lijk van koele kinderhandjes 't speelsch gevlei
En 'lijk van kinderkoontjes zoel de stille brand,
Hebt gij weerom in mij, mijn vroegre vreugd gewekt.
En waar, o somber-purpren roos
Mijn oog in uw diep-donkren hart uw droefheid ried;
Uw droefheid die de mom der rijkste vrede draagt,
Heb ik verstaan, dat wie om menschentroost niet vraagt,
Schoon is, 'lijk gij, o somber-purpren rozenhart...
O weelde en wonderzoet genot,
Dat mijn herinnering u nog omfladdren mag.
O Rozen, witte en roode, en somber-purpren uit
De verre zomertuinen... rijke en rijpe buit
Voor winters veel... Gij blijft een eeuw'ge glimmelach
Op mijn gelaat... o witte en roode en purpren rozen...
1911.
Joris Eeckhout.
|
|