Jong Dietschland. Jaargang 16(1913-1914)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] Het printje Ik heb zoo schoon gedroomd... 'k Was weer een heel klein kindje, dat nauwlijks loopen kon, en graag bij moeder bleef. De jonge Jezus van het printje was mijn vrindje, en glimlachte, als de zon, Hem zoenend, binnendreef. Het lieve Vrouwke zag zachtzinnig naar ons beiden. Wat was ze mooi, gesierd met witten bloemenkrans! Er joelden engeltjes rond haar in groene weiden, waar 't nimmer winter wierd, en wenkten mij ten dans. En ik was toch zoo blij met Jezus te gaan spelen, met gansch den joolgen troep die dartelde over 't veld. Mijn kaakjes waren warm van moeder 's minnig streelen, en onder luid geroep zijn we allen weggesneld. [pagina 187] [p. 187] Veel madeliefjes en vergeet-mij-nietjes bloeiden. Er was een klare vliet met vischjes als van goud. We plukten tuiltjes voor de lieve Vrouw, of stoeiden de wei door, wijl het lied der vinken kwinkte in 't hout. Maar och, daar kroop een wolk den heldren hemel over. 't Werd donker, en ik kwam benauwd bij moeder staan. Het was opeens zoo koud. De wind kloeg door het loover, en plots... daar flakte een vlam en dreunde 't... 't Was de orkaan! 'k Ontwaakte... en zag me weer als man in 't barnend leven. 't Was maar een schoone droom, vergaan in zandgestuif. Doch heeft de tijdstorm me uit die onschuldswei gedreven, het printje blijft steeds vroom bewaard in diepe schuif. Constant Eeckels. Vorige Volgende