Jong Dietschland. Jaargang 9(1906-1907)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 163] [p. 163] Orgel. Nauw legde zich des kunst'naars macht'ge hand Op blank-zwart breeden neer der toetsenrijen, Of daar ontwelde aan 't orgel fluitend-zacht Het klaar praeludium van stil berusten. Dat steeg en wies en groeide langzaam aan, Zooals een brand, uit kiem van vuur geboren, Tot heftige onweerstaanb're laaiïng vlamt. De tonenvlammen lekten gretig rond, Als vuur'ge tongen, overweldigend De sidderende ruimte, gansch gevuld Van macht'gen klankengloed en galmgebarn. Maar weder daalde 't, en de vlamming wee Voor kalme smeuling na geluidenbrand, Met nog een enk'le felle vonkenvlucht. 't Werd stiller, stiller, tot de laatste vonk Met laatste zachte gloeiïng rustig stierf. edward b. koster. Vorige Volgende