Jong Dietschland. Jaargang 9(1906-1907)– [tijdschrift] Jong Dietschland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Verbeelding. .... Daar troont mijn God, een glimlach op de lippen ..en vlinders ziet m'aan de offerkransen nippen. Hel. Swarth. Nil cogitatur dulcius quam Jesus, Dei Filius. S. Bernardus. O kom, en wil U toogen, gedaald van uit den hoogen, verschijnend voor mijne oogen, o Jesu zoet! Mijn ziel, die zit gevangen in 't duister, is zoo bang, en zoo vol van groot verlangen is mijn gemoed! Mijn stem hebt gij vernomen, en 'k weet dat gij zult komen mij troosten en vervromen met liefde en licht. En waar ze ligt begraven zult gij mijn ziele laven met al de schoonheidsgaven van uw gezicht! Ik zie uw slanke leden alreê mij toewaarts treden in zuivre wittigheden en zacht gestraal. Ik voel uw streelend' handen waar, vlammend om de randen uw roode wonden branden, ik hoor uw taal! [pagina 139] [p. 139] Op uw doorboorde voeten, o Heere zou ik moeten mij buigen nu, en boeten mijn' zonde en schoud; maar, hoorend zoet u spreken, niet langer u ontweken, heb hoog ik opgekeken en u aanschouwd! Nooit hooger schoonheids weelden mijn hongrende oogen streelden, dan, Jesu, dat verbeelden van uw gelaat. Hoe zal ik u bedanken, dat mij, een armen, kranken, die wondre levens dranken Gij drinken laat! Geen beeld dat mij doet blozen, in marmer vastgevrozen, geen kransen, of geen rozen aan d'autaarsteen! Uw leest in 't witte om wonden, de rozen uwer wonden, de glimlach van uw mond, en... mijn God alleen! O, dat ge mij wilt geven dat, aan mijzelf ontheven ik kan voor mij doen leven uw schoonigheid! Dat U ik mij kan denken en zien uwe oogen wenken die 't hert met liefde drenken, hoe dàt gezeid! A. Walgrave. Vorige Volgende